Het archetype slapjanus komt veel vaker voor onder fictieve hoofdredacteuren. Dat heeft natuurlijk een functie; door de hoofdredacteur te karakteriseren als een slapjanus komt de journalist als hoofdpersoon veel krachtiger over. Al komen er onder de fictieve journalisten ook genoeg antihelden voor.
De slapjanus-hoofdredacteur wordt ondanks zijn positie door niemand echt serieus genomen. Dat zie je eigenlijk al meteen aan de (bij)namen die voor sommige van hen zijn verzonnen, zoals Klaas-Jan Wortelboer, De Eend en Het Paard. Hij heeft de leiding over de redactie en voelt zich soms heel wat, maar eigenlijk schuilt er in hem geen echt leiderstype. Misschien is hij daarom juist erg trots op zichzelf als hij iets voor elkaar krijgt. Ook al was het meer geluk dan wijsheid. Hij kan dan ook wel genieten van de macht die hij heeft en zal deze ook wel misbruiken. Toch is hij geen slechterik, nee hij is meer een sukkel en incapabel als hoofdredacteur en leider. Hij zit niet zelden zelf onder de plak van zijn meerderen of is iets teveel onder de indruk van ‘het gezag’. Hij zal zijn minderen afvallen om zijn meerderen een plezier te doen. Eigenlijk weet niemand hoe hij precies op deze positie terecht is gekomen. Hij legt het af tegen de intelligentere journalist of zelfs tegen de complete redactie. Zelf beschikt hij over een zeer grote blinde vlek over zijn eigen competenties. Niet zelden is hij sterk met zichzelf ingenomen.
Zo is er mr. Frans Laarmans, de hoofdredacteur van de krant De Roze Vlag, die wordt veracht door zijn redactieleden en die zich laat verleiden door Sofietje van Doorn, een nieuw aangenomen journaliste die al bij diverse kranten heeft gewerkt en er – zij het niet bij iedereen – om bekend staat dat ze haar stukken laat schrijven door haar minnaar – en collega – van dat moment. Een stuk dat zij laat schrijven door een collega-journalist en waarin de politie er niet goed vanaf komt, brengt de krant in de problemen en de positie van Laarmans in gevaar – althans dat denkt Laarmans zelf.
De personages in deze vileine sleutelroman worden in 1975 door Nico Polak zonder al te veel moeite herkend als collega’s van het op dat moment al opgeheven Het Vrije Volk. Nico Polak werkte daar samen met auteur Martin Koomen. Hoewel vooral de uiterlijke kenmerken van personages overeen kwamen met werkelijke personen, herkent Polak in hoofdredacteur mr. Frans Laarmans duidelijk hoofdredacteur dr. Thijs Willem van Veen. Hij was vanaf 1961 hoofdredacteur van Het Vrije Volk en had volgens Polak een overdreven respect voor het gezag. Zoveel zelfs dat in zijn hoofdartikelen de waarheid ervoor moest wijken. (bron: De krant is een wulpse vrouw, Nico Polak, HP 7-6-1975)
‘‘Stuur die meid meteen naar me toe,’ zei Laarmans nog eens, waarna hij ophing en achterover in zijn stoel leunde. Met zijn vingers trommelend op het blad van zijn bureau vroeg hij zich af waaraan hij zo’n slecht begin van de dag te danken had. De telefoongesprekken die hij nog moest voeren drukten als lood in zijn nek. Nu kon hij ook nog de hoofdcommissaris bellen om excuus te vragen. Eerst maar eens horen wat die meid te vertellen had en haar uitveteren.
[…] Er werd geklopt. Hij zei niets, keek naar de deur.
Sofietje kwam binnen met een gezicht dat geen emoties verried, een gezicht met een bijna serene uitdrukking. Ze trippelde de paar passen tot voor zijn bureau en keek hem aan. Laarmans wist niet wat voor soort meisje hij verwacht had, maar niet zo iets. Ze leek hem, hoe moest hij het zeggen, te jong. Terwijl hij verbluft naar haar kleine gevulde gestalte in het roze kinderjurkje staarde, voelde hij zich alsof hij op slag dertig, veertig jaar ouder werd dan hij was, alsof hij zo iets als haar overgrootvader was, iemand van een andere eeuw. En tegelijkertijd moest hij, meer nog dan zoëven, vechten tegen de neiging om zijn ogen te sluiten en alles maar te laten lopen zoals het liep, met de beminnelijke chauffeur Gijs voorin en de zachte kussens in zijn rug… Suffig daalde zijn blik naar haar ronde borsten, die zich stevig aftekenden in de nauwsluitende stof van haar jurk. Nu te rusten, met zijn hoofd tegen die borsten…
Hij opende zijn mond, dwong zich haar aan te kijken. ‘Eh, u bent…’ Zijn stem haperde. ‘Hoe is uw naam?’
‘Sofietje van Doorn’. ‘U heeft me laten komen voor dat artikeltje over Frank Berghuis. Weet u, de politie…’
Hij woof de rest weg, zich vermanend. ‘Juist de politie. Weet u wel dat de politie de ruggemerg van de rechtstaat is? Zonder gezag kunnen vrijheid en democratie niet bestaan.’ De woorden kwamen vanzelf, hij had ze al eens in de krant geschreven. ‘Kijk eens, juffrouw eh…’
‘Zeg maar Sofietje.’
‘Sofietje… Ga trouwens zitten. Eh…’
Ze keek om zich heen. Stoelen waren er weliswaar genoeg, maar ze stonden tegen de muur aangeschoven, meer naar achteren in het vertrek. Laarmans schoof zijn eigen stoel achteruit, wilde hij er één voor haar neerzetten? Hij wist het zelf niet, hij wist alleen dat ze om het bureau was gelopen – misschien zelf op weg naar die stoelen – en dat ze nu vlak bij hem stond. Hij was half overeind gekomen en rook opeens haar bedwelmend zoete geur. Parfum? Jeugd? Zonder te beseffen wat hij deed strekte hij, misschien maar één ogenblik, zijn armen in haar richting uit. Het volgende moment zat ze op zijn schoot en schoof haar blanke armen om zijn hals. Hij voelde hoe een dieprode kleur zijn gezicht overtrok en hoe een o zo koele hand in zijn gloeiende nek zijn gezicht naar haar magnetische borsten duwde.
Een aangename warmte in zijn onderbuik voegde zich bij de mist van behaaglijke loomheid die langzaam door zijn lichaam leek te trekken. Tegen beide gewaarwordingen wilde hij zich te weer stellen: hij opende zijn mond, greep haar bij de heupen om haar weg te duwen. Maar hij duwde haar niet weg, hij streelde zacht het textiel dat over haar warme buik spande en mompelde alleen maar: ‘Rij maar door, Gijs, alsmaar rechtdoor Gijs…’ Toen zijn hand een weg vond naar haar bovenbeen en vandaar naar de ruimte onder haar rokje – haar dijen, de pijp van een broekje – ging plotseling de deur open.
‘Uw koffie en broodjes, meester Laar…’
Meteen daarop het geluid van een dienblad dat op de grond viel en vaatwerk dat brak. Sprakeloos, met beide handen voor haar mond, stond Nel in de deuropening.
Sofietje maakte zich kalm uit de omstrengeling van haar superieur los, trok haar rokje naar beneden, kuchte beschaafd met de hand voor haar mond en verliet het vertrek langs een terugdeinzende Nel. Ook Laarmans stond op en deed een paar passen in de richting van de deur. Als bij toverslag was de loomheid uit zijn ledematen verdwenen.
‘In het vervolg kloppen als ik in bespreking ben,’zei hij streng. En zo beheerst was nu weer zijn manier van doen, zo vast zijn stem, dat ook Nel onmiddellijk terugviel in haar vertrouwde rol.
‘Zeker, meester Laarmans. Neemt u me niet kwalijk.’
‘Ruim die rommel op, wil je? En eh, dit blijft onder ons nietwaar? Discretie is het handelsmerk van een goede secretaresse.’
‘Natuurlijk, meester Laarmans.’ Haar ingetogen stem verried niets van de opwinding die Nel voelde en van het besluit dat ze zo juist genomen had. Laarmans keek haar aan, aarzelde even en zei: ‘Ik gaf haar een reprimande en eh… nu ja, met stroop vang je soms meer vliegen dan met azijn, en al die dingen meer.’ Terwijl ze aan zijn voeten hurkte om de rommel op te ruimen en hij, de handen op zijn rug, op haar neerkeek, ervoer hij een weldadige tevredenheid. Hij had de situatie toch maar mooi in de hand. Het was dan misschien dom wat hij gedaan had, maar er waren ogenblikken dat een man toch maar een man was. Met moeite verbeet hij een zelfvoldane glimlach. […]’ (Uit: De roze vlag, Martin Koomen, 1974)
Een fictieve hoofdredacteur die wat eigenaardige ideeën heeft over de journalistiek, is Klaas-Jan Wortelboer van dagblad De Tijdgeest, een ‘onafhankelijk, neutraal’ dagblad dat doet denken aan De Telegraaf. Deze hoofdredacteur komt in onderstaande passage niet erg positief uit de verf, vanwege zijn reactie op een stuk van Koos Tak. Maar de echte antiheld in het feuilleton ‘van onze verslaggever’ van HP Magazine is de hoofdpersoon Koos Tak zelf, een oudere, verlopen journalist die een goede relatie heeft met koning Alcohol.
‘‘Morgen, Klaas-Jan,’ zei Koos. ‘Neem me niet kwalijk dat je even heb laten wachten, maar ik werd opgehouden door een interessant gesprek. Een man klampte me aan, omdat hij dacht dat hij me van de Zeven December Divisie kende.’
‘Oh,’ zei Wortelboer, zich omdraaiend, ‘ga zitten en doe je jas uit. Ik neem aan dat je al koffie hebt gehad.’
Tak durfde geen nee te zeggen.
Wortelboer nam achter zijn imposante bureau plaats, schoof wat papieren opzij en griste uit een stapel kranten het jongste zaterdagbijvoegsel van De Tijdgeest. Een artikel met de kop ‘Angel Poolse bij steekt diep in Nederlandse imkers’ had hij met rood viltstift omlijnd. Het artikel was blijkens het bijschrift van de hand ‘van onze speciale verslaggever Koos Tak’.
‘Ik heb niet veel tijd,’ zei Wortelboer, ‘dus laat ik maar meteen met de deur in huis vallen. Je hebt weer eens behoorlijk geblunderd met dit verhaal, Koos.’
Er verscheen een diepe rimpel tussen de wenkbrauwen van de aangesprokene. Hij wist van de prins geen kwaad. Zijn buurman in Abcoude, die bijen hield, zou hem toch niets op de mouw hebben gespeld? Hij bedwong de lichte aandrang in zijn blaas door zijn knieën stevig tegen elkaar te drukken.
‘Hoezo?’ klonk zijn stem timide.
‘Hoezo?’’ deed Wortelboer hem na. ‘je kan toch met je klompen aanvoelen dat je met zo’n verhaal over Poolse bijen, die door hun agressieve houding een dodelijke bedreiging voor de Nederlandse bijen vormen, onze actie “Pal voor Polen” doorkruist. Hoe kan je zoiets doen? Zo’n artikel zet ons hele doel op losse schroeven. De inzameling van oude kleren liet toch al te wensen over.’
‘Vind je het erg als ik een sigaretje opsteek?’ waagde Koos te zeggen.
Een korte adempauze zou hem de gelegenheid geven een afdoend weerwoord te bedenken.
‘Liever niet,’ zei Wortelboer kortaf. ‘Ik probeer deze ruimte rookvrij te houden.’
Koos duwde het verfrommelde pakje terug in zijn zak.
‘Mag ik dan wel opmerken,’ zei hij dapper, ‘dat ik in hetzelfde artikel ook geschreven heb dat de honing van de Poolse bij een stuk lekkerder is dan die van de Hollandse.’
Zit niet te ouwehoeren, Tak,’ zei Wortelboer, die van zijn bureau was opgestaan en nu ongeduldig voor het raam liep te ijsberen. ‘Zoiets komt verdomd onvriendelijk over aan het adres van de abonnees. Mij persoonlijk kunnen de Polen ook geen reet schelen, maar we moeten denken aan onze lezers.’
In het voorbijgaan greep hij de krant met het omstreden artikel van zijn bureau en zwaaide er wild mee in de lucht.
‘En bovendien is het koren op de molen van de Russen! Heb je daar wel bij stilgestaan?’
Eerlijk gezegd had Koos er geen moment bij stilgestaan dat zijn stuk politieke consequenties zou hebben.’ (Uit: De eenzame oorlog van Koos Tak, een humoristische zedenschets uit de wereld van de journalistiek, Rijk de Gooijer en Eelke de Jong, 1983)
Tjalling Broersma zou bijna kunnen worden getypeerd als ‘gewone, moderne hoofdredacteur’. Hij is getrouwd met een hardwerkende vrouw en heeft een dochter. Hij heeft thuis zorgtaken die hij belangrijker vindt dan zijn werk. Hij rookt niet, drinkt met mate, leidt eigenlijk een saai leventje. Aanvankelijk lijkt hij de touwtjes in handen te hebben op de redactie van dagblad De Wereld, maar zijn medewerkers kunnen zich niet vinden in de plannen voor verandering die hij wil doorvoeren en hij wordt in verwarring gebracht door de nieuwe verslaggeefster Désirée Dercksen. Een natuurlijk leiderstype is Broersma niet, hij neemt zijn beslissingen vaak aan de hand van de lessen die hij leerde tijdens een managementcursus.
Tjalling Boersma is één van de weinige hoofdredacteuren die als hoofdpersonage optreden in de Nederlandstalige journalistenfictie. NRC-redacteur Roel Janssen schreef de roman De Stijldanser onder het pseudoniem Menno Lindeman, maar dit pseudoniem lekte uit. In een kort interview vertelt Janssen dat Dagblad De Wereld een ‘fusie’ is van NRC en de Volkskrant. Tjalling Broersma blijkt een samentrekking van Pieter Broertjes en Folkert Jensma. Scherpe recensenten van de Volkskrant en NRC hadden deze conclusies natuurlijk al getrokken, door de duidelijke overeenkomsten met bestaande personen en situaties.
(bron: Roel Janssen: ‘Ik ben Menno Lindeman’ , de Volkskrant, 29 mei 2004)
‘Twee jaar geeft hij nu leiding aan De Wereld en wat heeft hij bereikt? De onderhandelingen met de directie over zijn beleidsplan zitten muurvast. ‘Het kan ons niet schelen welk beleid je kiest, als het maar geld bespaart’- zo had de financieel directeur hem in de laatste vergadering bijtend toegesproken. Op de redactie voelt hij de spanningen toenemen. Het is duidelijk dat Winter, Noorman en Van ’t Hoff hem tegenwerken. De bende van drie, die zijn positie probeert te ondermijnen. Volgens De Ruyter hebben ze elkaar in het diepste geheim gesproken. Het begin van een samenzwering, waarschuwde hij. De onnozelen. Ze begrijpen niet waarmee hij bezig is. Succes komt niet vanzelf, daarvoor moeten pijnlijke maatregelen worden genomen. Hij heeft al met De Ruyter besproken dat het de hoogste tijd is om de drie dissidenten andere functies te geven.
Het is eenzaam aan de top. Behalve De Ruyter heeft hij geen vertrouwelingen op de redactie. Zelfs onder de chefs die het team van de dagelijkse productie vormen heeft hij geen loyale medestanders. Wat hij de laatste tijd ook voorstelt tijdens vergaderingen, niemand die reageert. Het lijkt verdorie wel alsof hij in zijn eentje de hele redactie moet trekken terwijl anderen samenspannen om zijn voorstellen te dwarsbomen. Hij merkt dat hij sneller geprikkeld raakt. Is er dan niemand die hem steunt? Als hij op de redactie komt voelt Broersma zich soms zo ontheemd als een toekan op de zuidpool.
Alleen de gedachte aan DéDé montert hem op. Die begrijpt hem tenminste en snapt welke redactionele kant hij opwil. Haar artikelen zorgen voor de broodnodige verandering in de uitstraling van de krant. En ze is ook nog zo aantrekkelijk. Christus, ze is zo begeerlijk dat hij bij voorbaat verlegen van haar nabijheid wordt.
Natuurlijk, hij moet het strakke keurslijf van zijn bestaan doorbreken. Hij blijft altijd vriendelijk, handelt alles correct af, is eeuwig op tijd, werkt stipt volgens afspraak, houdt krampachtig vast aan regelmaat. Weg daarmee! Zijn emoties de vrije loop laten! Vloeken, schelden, ruziën, vrijen, straalbezopen worden. Dat is het echte leven! Zijn probleem is dat hij niet zo in elkaar zit. Hij is redelijk, ordelijk en fatsoenlijk en doet systematisch zijn werk. Hij verwacht dat zijn omgeving zich naar dat gedragspatroon voegt.'(Uit Menno Lindeman, De Stijldanser, 2004, Cargo, Amsterdam)
Soms wordt de hoofdredacteur als slapjanus neergezet, omdat de hoofdpersoon – de journalist – zich door hem benadeeld voelt. Bij onderstaande passage voelt lezer waarschijnlijk dat het wel mee zal vallen met deze hoofdredacteur. Hij wordt vooral als sukkel beschreven vanwege de wrokkige gevoelens van het hoofdpersonage Leo Wekeman. Deze draait langzaam door onder invloed van zijn gevoelens voor de nieuwe en onweerstaanbaar mooie redacteur Xavier Kingston. Aanvankelijk lijkt het vooral jaloezie, maar uiteindelijk moet de overtuigde heteroseksueel Wekeman erkennen verliefd te zijn op Kingston.
‘’Wie is hier de Amerikadeskundige?!’ brieste ik op het kantoor van het redactiehoofd, op wie ik mij in eerste instantie meende te moeten afreageren. Ik moet geklonken hebben alsof mijn voortbestaan zelve in het gedrang was gekomen.
‘Ik zou het niet weten, Leo, we hebben eigenlijk op dat gebied geen deskundige in huis,’ antwoordde het hoofd gegeneerd. Hij had een dergelijke scene duidelijk al min of meer verwacht. Het was een vredelievende, muisgrijze, onaanzienlijke man van rond de vijftig die graag op goede voet stond met zijn personeel en conflicten haatte. Het liefst was hij chef geworden van een team dat in feite geen chef nodig had maar tot ieder tevredenheid zichzelf wist te organiseren. Moeilijkheden waren nergens goed voor. Als moeilijkheden konden opgelost worden, dan konden ze ook vermeden worden. Dan zouden ze opgelost moeten zijn, vooraleer ze zich voordeden. Als iedereen zijn verstand een beetje gebruikte, was dit een haalbare mogelijkheid, vond hij. En als moeilijkheden niet konden worden opgelost, dan moesten er ook geen moeilijkheden van gemaakt worden, dan waren het onvermijdelijkheden. Hij had deze stoïcijnse houding al eerder in zijn leven belichaamd. Hij was één keer getrouwd geweest en zijn kinderloos gebleven huwelijk was gestrand op een onhandelbaar teveel aan moeilijkheden, hetgeen hij, naar eigen zeggen zonder al te veel emotionele turbulentie, als een onvermijdelijkheid had aanvaard. Hij heette Karel Schurmans maar sommigen noemden hem achter zijn rug wel eens De Eend. Die bijnaam had hij te danken aan zijn bijna volslagen gebrek aan kin. Zijn onderkaak was er wel, maar het was niet meer dan een platte klep om de mondholte mee af te sluiten. De benige, baardige voorsteven waarmee een man zijn levenszee doorklieft, was bij hem niet tot ontwikkeling gekomen, wat zijn hoofd een eendachtig profiel gaf.’ (Uit: De laatste woorden van Leo Wekeman, Yves Petry, 2003)
Zelfs als de hoofdredacteur in een verhaal wel competent is in de ogen van zijn redactie, dan nog kan hij nog een gezagsprobleem hebben. Bijvoorbeeld als hij niet is opgewassen tegen de directie van de uitgave. Ook hoofdredacteur Ben Bakema van Randstad Nieuws en een persoonlijke vriend van de hoofdpersoon-journalist heeft hier problemen mee.
‘Doortje, de secretaresse van mijn hoofdredacteur, zat verscholen tussen de groene planten van het secretariaat. Ze droeg een T-shirt met het opschrift ‘BOEM Paukeslag’. De computer op haar bureau liet een zacht gezoem horen.
‘Is Ben vrij?’ vroeg ik.
‘Je moet hem maar niet storen,’ zei Doortje.
‘Waarom niet?’
‘Er is gisteren een vergadering geweest van de raad van commissarissen.’
‘En? Heeft-ie het overleefd?’
‘Nauwelijks.’
Doortje vertelde dat mijn hoofdredacteur vanmorgen voor het eerst sinds zij bij de krant werkte, de ‘Financial Times’ ongelezen in het UIT-bakje had gelegd. ‘En hij rookt ook weer. Ik moest een North State voor hem halen.’
Het ging niet goed met mijn hoofdredacteur en het ging niet goed met de krant. De lezers liepen weg, de advertentie-inkomsten liepen terug. Er was een dure Engelsman ingehuurd die een nieuwe lay-out had bedacht en een nieuwe kopletter had ingevoerd. Het had niet veel geholpen.
Ben Bakema zat in hemdsmouwen achter zijn bureau en staarde me aan zonder me te zien. De wallen onder zijn ogen waren nog dieper dan gewoonlijk. Zijn bureau lag vol paperassen en kranten. Er stond een volle asbak op de papieren. Achter hem hing een wandbordje met het opschrift ‘Objectiviteit is een illusie’. Dat bordje hing daar al jaren. Het was er een uit de serie ‘Doe Wat Je Wilt De Mensen Kletsen Toch’. Hij had het gekregen van zijn tweede vrouw. Ze verzamelde dit soort wijsheden. Sommige mensen verzamelen alles.
Ik legde mijn declaraties op het bureau. Hij tekende ze zonder ernaar te kijken.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik.
‘Ze zijn geschift,’ zei hij.
‘Wie zijn geschift?’
‘De commissarissen.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Natuurlijk. Daar zijn het commissarissen voor.’
‘Het roer moet om, alles moet anders. Ze willen dat we een boulevardblad maken. Een van de heren duwde me gisteren de Bildzeitung onder mijn neus en vroeg of ik wist wat de oplage was. Ik wist het niet. Twee miljoen! Dat is de oplage van dat pokkeblad. Zoiets moesten we ook in Nederland hebben, zeiden ze. Alsof dat hiet zou kunnen, in dit keurige landje. Een Nederlandse Bild! Er is in dit land toch geen markt voor zo’n blad. Met alle kranten gaat het slecht, op een paar uitzonderingen na. Het is de economie, de algemene malaise. Daardoor gaan we naar de verdommenis.’
Ik stopte de declaraties in mijn binnenzak.
‘Tja, het is de economie.’
‘En ze willen meer seks in de krant. Ze haalden de Britse bladen erbij. De Mirror en de Sun. Elke dag een mooie meid op pagina drie. Moeten wij ook doen.’
‘Kom nou. Zó erg is het toch niet?’
Hij zuchtte. ‘Het is nog veel erger.’’
(Uit: Geld maakt gelukkig, Rob Scherjon, 1996)
Sommige hoofdredacteuren zijn noch tegen hun redacteuren noch tegen hun directie opgewassen. Dat maakt ze dubbeltrieste personages. Door hun sukkeligheid, straalt de hoofdpersoon, de journalist. Hij is de perfecte journalist en eigenlijk veel knapper dan zijn eigen hoofdredacteur. Zo komt ook Deze Week-hoofdredacteur Ab Maliepaard er niet al te best vanaf. Hij is de zwakke schakel, terwijl de hoofdpersoon schittert met een prachtige scoop en bovendien na veel gedoe ook nog een moordzaak oplost.
‘Geagiteerd trok ik een paar diagonale strepen. Ik gooide het potlood weg, verfrommelde het papier en mikte de prop in een rieten mandje. En die stomme telefoon maar rinkelen. Ik nam de hoorn van de haak. Namens Ab Maliepaard, in de wandeling Het Paard, de hoofdredacteur, verzocht Judith mij spoorslags naar de redactie te komen. Om de indruk te vermijden dat ik niks beters te doen had, wachtte ik een minuut of twintig voordat ik naar de Wibautstraat reed.
Maliepaard was sinds een half jaar in functie. Na een periode van conflicten werd hij door de redactie voor het hoofdredacteurschap naar voren geschoven. Hij had zich, uit sulligheid of uit integriteit , wie zal het zeggen?, altijd op de vlakte gehouden en niemand kon in hem een gevaar zien voor eigen aspiraties – de ideale tussenpaus!
De directie stemde met de keus van de redactie in omdat een zelfgekozen hoofdredacteur van zijn ploeg absolute gehoorzaamheid kon eisen. De strijdende groepen op de redactie daarentegen vonden dat een zelfgekozen hoofdredacteur vooral geen praatjes moest krijgen – daar waren ze het gloeiend over eens. Tussen de wal en het schip probeerde Het Paard de restanten van zijn arbeidsvreugde en zijn hartelijkheid bij elkaar te houden.
Nu was hij kwaad. Dat wil zeggen: van zijn gezicht viel te lezen dat hij de boze hoofdredacteur ging spelen. ‘Ga zitten.’’ (Uit: Explosie in mei, Koos van Zomeren, 1979)