‘Ik had een stukje ijzer in mijn rug en Scheltema was een magneet’
Simone Paauw
Vroeger, toen alles beter was, en dus ook de journalistiek, had iedere krant zijn stamkroeg. Daar ontstonden de beste ideeën, al overleefden ze de kater niet altijd. Jongere journalisten kennen dat ruige kroegenbestaan niet meer. Een gemis of een zegen voor de krant?
Lisette Lewin (65) begon haar loopbaan in 1968 bij de Volkskrant en ging een jaar later naar het Algemeen Handelsblad. Als eerste vrouwelijke journalist bij het Algemeen Handelsblad was ze al bijzonder, maar ook in de kroeg was ze een uitzondering. ‘One of the boys’ werd ze later genoemd. ‘Het was voor mij een tijd van heel hard werken. Om een uur of elf, als het werk klaar was, ging ik koffie drinken bij café Scheltema. Na een paar kopjes bleef ik hangen en nam ik een biertje om op te knappen. Dan werd het erg gezellig en om zes uur zat ik er vaak nog in capucijners te prikken. Daarna ging ik nog een afzakkertje nemen verderop. Als ik dan ’s morgens vroeg de deur uitging, dacht ik: Ik doe het niet meer. Ik ga nooit meer naar Scheltema. Waar is mijn fiets….? Maar ik had een stukje ijzer in mijn rug en Scheltema was een magneet, dus ’s middags zat ik er gewoon weer.’
Ook Lambiek Berends (64) bracht in zijn beginjaren als journalist veel tijd door in Scheltema. Tot de Volkskrant, waar hij destijds werkte, verhuisde naar de Wibautstraat. Na de eerste ‘troosteloze’ dag in het nieuwe kantoor gingen de redacteuren meteen op zoek naar een nieuwe stamkroeg en ze vonden die in buurtcafé Hesp op de Weesperzijde. Berends: ‘Ik kwam vrijwel dagelijks in Hesp. Voor ons had het café een enorm nuttige functie. We zaten niet alleen te zuipen, we waren ook veel met de krant bezig. Veel goede ideeën zijn ontstaan in het café. Jan Blokker noemde Hesp zelfs het bijkantoor van de Volkskrant. We gingen vooral naar het café omdat we lekker wilden kletsen. Het waren niet alleen hoogdravende gesprekken. In het café kon je dingen roepen waar je problemen over zou krijgen binnen de strikt formele setting van de krant. In mijn jonge jaren was er, zeker bij de Volkskrant, nog sprake van een strakke hiërarchie, maar in de kroeg was iedereen min of meer gelijk. Daar ging je een biertje drinken met de hoofdredacteur.’
Voordat hij van de Haagsche Courant overstapte naar de Haagse gemeentepolitiek kwam Henk Kool (50) vaak in’t Proeflokaal in Den Haag. Kool: ‘Daar zaten ook journalisten van de Haagse pagina’s van Trouw. Die kwamen om 14.00 uur op de redactie, schreven een stukje en zaten twee uur later in het café. Als er nieuws was, belde de redactie in Amsterdam naar het café. Dan ging iemand tussendoor een stukje schrijven. We zaten langer in de kroeg dan op kantoor. In die tijd, ik kan het me nu bijna niet meer voorstellen, ging je straalbezopen met de auto naar huis. Soms werden jongens die zo dronken waren dat ze niet meer konden lopen door collega’s achter het stuur getild.’
Lewin vertelt dat ze baat heeft gehad bij het caféleven. ‘In 1968 kwam ik bij de Volkskrant terecht via café Hoppe. Nadat ik gestopt was met mijn studie, verkeerde ik in een soort langdurige lamlendigheid en ik was hard toe aan werk. In Hoppe kwamen veel journalisten, ik hoorde dat er plaats was op de buitenlandredactie en zo ben ik erin gerold. De baan bij de Volkskrant was voor mij een lot uit de loterij. Toch heb ik er, door ruzie en misschien teveel kroeg, maar een jaar gewerkt. Na mijn ontslag ben ik huilend naar Hoppe gegaan en daar stond Henk Hofland van het Algemeen Handelsblad. Hij vroeg of ik in staat was om ’s ochtends om negen uur met schone nagels op de redactie te zijn. Dat bevestigde ik en toen zei hij: kom dan morgenochtend maar solliciteren. Snel daarna kon ik aan de slag.’
In café ’t Proeflokaal in Den Haag komen nog altijd journalisten. Ook politici van de gemeenteraad van Den Haag behoren tot de vaste bezoekers. Waren vroegere journalistencafés vooral plekken waar gekletst werd met collega’s onderling, in ’t Proeflokaal wordt van oudsher journalistiek én politiek bedreven. Onder het genot van een biertje bespreekt Kool met Axel Veldhuijzen (34) en Maarten Brakema (36), beiden van de stadsredactie van de Haagsche Courant, de voordelen van het kroegbezoek. Axel Veldhuijzen: ‘In het café wordt je wel eens wat ingefluisterd.’ Maarten Brakema: ‘Je hoort wel eens dat we voor een primeurtje politici dronken voeren. Dat is natuurlijk niet zo. Politici hebben zelf ook belang bij lekken naar de pers. Als ik in de kroeg iets hoor, neem ik dat nooit zonder meer over. Ik doe altijd navraag als de ander weer nuchter is.’ Veldhuijzen: ‘Je krijgt nooit in het café een primeurtje toegespeeld. Wat je er hoort, breng je met elkaar in verband en dan vraag je het na bij iemand die het zou moeten weten. Zo schraap je een verhaal bij elkaar.’ Brakema: ‘Je krijgt geen wereldnieuws in het café, maar je hoort dingen waarmee je bepaalde gebeurtenissen beter kunt duiden. Het is handig als je zelf ook veel weet, want dan kun je informatie “ruilen”. Als je zelf niets weet, wordt je meestal ook niets verteld.’ Veldhuijzen: ‘Tenzij je een enorm pokerface hebt natuurlijk, dan krijg je ook wel wat voor elkaar.’
De journalistencafécultuur verdween grotendeels vanaf eind jaren tachtig. Veel redacties verhuisden naar buitenwijken. Even een biertje pakken met je collega’s zat er niet meer zo in. Ook zijn de redacties veranderd. Axel Veldhuijzen: ‘Tegenwoordig wordt het zelfde werk gedaan door minder mensen. Er moet efficiënter en zakelijker gewerkt worden, maar ook het privé-leven is drukker geworden. Ikzelf heb bijvoorbeeld een vrouw en een dochtertje en ik wil dus veel thuis zijn.’ Pool: ‘Volgens mij hadden journalisten vroeger geen kinderen.’ Brakema: ‘Voorzover ze wisten dan’. Veldhuijzen: ‘Misschien waren de echtgenotes van vroeger makkelijker’. Pool: En nu werken vrouwen zelf ook, dat speelt mee.’ Veldhuijzen: ‘Maar ook op de redactie wordt nu vreemd gekeken als je om vijf uur ’s middags zegt dat je een biertje gaat pakken. Zelf als je met je collega’s gaat, moet je bijna toestemming vragen met een formuliertje.’ Brakema: ‘Er is ook sprake van toegenomen professionaliteit. Je kreeg misschien wel goede verhalen in de kroeg, maar hoe kreeg je die fatsoenlijk in de krant?’ Veldhuijzen: ‘Met alle respect voor onze oudere collega’s, maar voor zaken die al meer dan 25 jaar geleden begonnen te spelen, lees ik wel eens oude stukken uit het archief en die zien er slecht uit.’
Leon Verdonschot (31), journalist bij Nieuwe Revu en de Groene Amsterdammer en presentator van het Kink FM programma Oeverloos, verklaart het verdwijnen van de cafécultuur door de opkomst van mobiele telefonie en e-mail. Verdonschot: ‘Vroeger was het misschien nuttig om bepaalde cafés op te zoeken, wilde je iemand tegenkomen. Van bijvoorbeeld Ischa Meijer is bekend dat hij tot diep in de nacht in het café zat. Zo’n man kon je nauwelijks thuis bereiken. Ik stuur gewoon een mailtje of ik bel mobiel, dat gaat veel sneller. Alleen als het écht niet anders zou kunnen, zou ik wel iemand in zijn stamkroeg opzoeken.’
Lewin ‘De cultuur op redacties was vroeger heel anders. Bij een vergadering stonden er vazen vol sigaretten op tafel. Binnen tien minuten stond alles blauw van de rook. De journalistencafés zijn misschien deels verdwenen doordat mensen tegenwoordig gezonder willen leven. Aan gezond leven deden journalisten vroeger niet. Herman Hofhuizen, van De Tijd, mocht niet meer drinken, want in het ziekenhuis was, zo hoorde je, wel tachtig liter water uit zijn longen getapt. Hij mocht van de dokter niet meer dan twee glazen wijn per dag drinken. Dagelijks zat hij bij Scheltema en verklaarde eind mei, monter maar een beetje onvast: “Ik ben vooruit aan het drinken. Ik ben nu in oktober.” En collega’s van De Telegraaf namen eens vanuit de kroeg met z’n allen een taxi naar de Jellinek, vastbesloten om te stoppen met drinken. De volgende dag zaten ze weer in het café. Die verhalen klinken nu heel leuk, maar veel vrienden van toen zijn te vroeg dood gegaan. Daar hebben alcohol en tabak ongetwijfeld schuld aan.’
Berends vindt: ‘Zonder gezamenlijke stamkroeg missen journalisten de hele intensieve discussie over de krant. Net als de solidariteit die we daar ontwikkelden en de absolute uitlaatklep voor onvrede met het beleid. Jonge mensen vinden, als het goed is, altijd dat alles anders moet. Ik weet niet hoe ze daar nu mee omgaan of hoe ze dat nu organiseren en wat daaruit komt.’
Tony van der Meulen, hoofdredacteur Brabants Dagblad (58) zegt dat het steeds moeilijker wordt zijn redacteuren samen naar de kroeg te krijgen. ‘Niet alleen lijkt er minder drankzucht te zijn, ook neemt de neiging om dingen samen te doen kennelijk af. Ik vind dat laatste vooral erg jammer, want het is goed als collega’s elkaar ook eens ergens anders tegenkomen en kunnen ouwehoeren over het vak. Ik denk dat de werkrelaties wat soepeler zouden zijn als mensen elkaar ook informeel een beetje kennen. Kleine groepjes doen wel eens wat samen hoor, barbecuen of squashen bijvoorbeeld. Zelf zou ik liever een plek zien waar je bijvoorbeeld op donderdagavond naartoe kunt gaan en waarvan je weet dat je vakbroeders zult treffen. Niet alleen van het Brabants Dagblad, maar ook van andere media. Zelf vind ik het leuk om in de kroeg een pilsje te drinken met mensen die ik op de werkvloer niet zo snel spreek. Maar ik praat nu eenmaal graag met mensen, dat hoort een beetje bij de franje van het leven.’
Verdonschot hoort duidelijk tot die nieuwe generatie. ‘Met mensen waarmee ik een bepaalde verwantschap voel, eet en drink ik graag samen, maar naar het café gaan om er collega’s te ontmoeten spreekt me helemaal niet aan. Volgens mij is het ook niet goed om jezelf de hele dag te omringen met alleen maar beroepsgenoten. Eigenlijk heb ik bij journalistencafés hetzelfde gevoel als bij toeristen. Mijn vriendenkring telt ook journalisten, maar journalisten als groep vind ik verschrikkelijk, dat heeft vooral een navelstaarderig effect. Als je de hele avond met andere journalisten in de kroeg zit, ga je jezelf bezig houden met wat zij van je stukken vinden. Dat interesseert mij geen fuck. Ik schrijf niet voor collega’s. Journalistiek bedrijven is individueel en dat vind ik heel fijn. Ik zie er niets in om een collectief sausje over het vak te gieten. Het is juist prettig om je eigen pad te kunnen kiezen.’