De fictieve hoofdredacteur is soms ook een bewonderenswaardig type die door zijn medewerkers op handen gedragen wordt. Hij heeft het natuurlijke gezag om zijn redactie met milde hand te sturen, is eerlijk en geliefd bij iedereen. Of hij verricht ‘heldendaden’ die mogelijk zijn dankzij zijn positie. Zijn heldenstatus straalt af op zijn redactie, waardoor ook andere personages een soort heldenrol hebben. Andere personen, bijvoorbeeld ‘de vijand’, lijken daardoor juist minderwaardiger te worden.
Een hoofdredacteur die een duidelijke heldenstatus heeft verworven is Schuurman van ‘één van de grote bladen’ in een verhaal dat zich afspeelt in de jaren twintig van de vorige eeuw. Hij maakt indruk met zijn enorme kennis, vakkundigheid en helicopterview waarmee hij duidelijk boven zijn redactiechefs uitstijgt.
‘‘Ik geef toe, dat er afdeelingschefs zijn, die alleen iets gevoelen voor hun eigen rubriek. Dat is een grote fout. In zijn soort is natuurlijk alles belangrijk en het is begrijpelijk, dat ieder vecht voor zijn eigen rubriek. Maar daarnaast dient ieder ook andere rubrieken te begrijpen en tot zekere hoogte de waarde ervan te kunnen schatten. Een typisch voorbeeld van het juiste inzicht vindt je bij den baas. Schuurman, die toch inderdaad belangrijk werk levert – hij schrijft immers zijn hoofdartikelen, zijn polemieken en beschouwingen – heeft een buitengewone kijk op de waarde van de kunst, van wetenschappen, van sport en hij probeert in zijn gesprekken – ik ben er zoo vaak bij geweest – ieder zooveel mogelijk te overtuigen van het nut en de belangrijkheid ook van andere rubrieken. Alleen op die manier krijg je samenwerking tusschen de verschillende afdeelingen en daardoor een evenwichtige krant, evenwichtig in dien zin, dat op een bepaald oogenblik aan een zeer belangrijke gebeurtenis een zeer belangrijke plaats wordt gegeven.’’ (Uit: De man in de tang, Roman uit de Amsterdamsche krantenwereld, A.P.M. Mousssault, 1946)
Niet alleen om zijn deskundigheid en uitblinkende leiderskwaliteiten kan een fictieve hoofdredacteur worden geschaard in de categorie ‘held’. Dit kan natuurlijk ook omdat hij simpelweg een lekker ding is. Zoals hoofdredacteur Rolf Deen van popblad Flash. Een jonge vent die het hart verovert van Patty Parker, die net van de middelbare school afkomt, maar bij vergissing als sterreporter wordt aangenomen. In de vier delen van deze tienermeisjesserie wordt niet zoveel gezegd over de hoofdredactionele kwaliteiten van Rolf Deen.
‘Ze had een te gekke baan op de redactie van Popblad Flash, een fantastisch huis, leuke collega’s en vooral, Rolf!. Haar vriend Rolf! Eén warme blik van hem en haar dag kon niet meer stuk. Alleen al de gedachte aan hem bezorgde haar vlinders in haar buik en als ze heel diep in die grijze ogen van hem keek, werden haar benen zo slap als pudding. Hij was ook zo’n kanjer. Lang en slank met van die stoere, brede schouders waar je lekker tegenaan kon leunen. En niet te vergeten dat knappe gezicht met de blonde haren. Hij leek zelf wel een popster, bedacht ze stiekem. Háár kanjer. Een hele lieve kanjer en gelukkig niet zo’n versierder.
Eigenlijk was het liefde op eerste gezicht geweest. Gelijk bij hun eerste ontmoeting sloeg de vlam in de pan en hun eerste ontmoeting was nota bene tijdens haar sollicitatiegesprek bij Flash. Rolf Deen was namelijk de hoofdredacteur van Flash! Dat, moest ze toegeven, was wel een beetje een probleem. Alle twee moesten ze vreselijk hun best doen hun gevoelens voor elkaar te verbergen. Ze hadden namelijk besloten hun liefde voor de redaktie geheim te houden. Je kreeg anders alleen maar scheve ogen. Patty’s collega’s mochten eens denken dat Rolf haar voortrok en dat zou helemaal geen gekke gedachte zijn. Zoiets was op de redactie al eens eerder gebeurd.’ (Uit: Popblad Flash, Mysterie rond een popgroep, Marjo Roeven, 1990)
Vooral in jeugdboeken heeft de hoofdredacteur wel eens een heldenstatus die zijn weerga niet kent. In romans voor volwassenen kom je dit niet tegen. Hoofdredacteur Tobias de Koning, hoofdredacteur van het in de goede stad Spitsdaken alom befaamde nieuwsblad De Vette Letter wordt afgeschilderd als een held die als een god grootse daden verricht en als een koning het volk toespreekt. Op de redactie wordt hij Koning Tobias genoemd. Toch is ook in dit verhaal Flip Fluit, een jongen nog, de echte held van het nieuwsblad. Hij is net in dienst nadat hij na veel gebluf het voordeel van de twijfel kreeg van Koning Tobias en daarna de ene buitengewone scoop na de andere binnenhaalt. Dit jeugdboek is uitgebracht in 1940 bij uitgeverij De Nederlandsche Keurboekerij en werd geschreven door Telegraaf-journalist Jan Lamers. Wie dat weet, kijkt misschien net even anders naar onderstaande redevoering van Koning Tobias.
‘Het was even vijf uur, toen Piet Springer, de portier van ‘De Vette’, trillend als een riet, bij den hoofdredacteur kwam binnen stuiven: ‘Ze willen het gebouw bestormen!’
koning Tobias verbleekte. ‘Ze? ~Wie?’
‘De mensen, meneer. De hele straat staat vol. Ze willen kranten!’
‘Wel, geef ze die dan!’
‘Er zijn er niet meer, meneer; de hele oplaag is uitverkocht!’
‘Zo.’ ~ Koning Tobias ging naar het raam en deed de grote balcon-deuren open. Beneden hem, op straat, deinde een ontzaglijke menigte. Het leek wel, of de mensen hun verstand verloren hadden. Ze schreeuwden, raasden en tierden, zwaaiden woest met hun armen en balden hun vuisten.
Koning Tobias zette zijn borstkas uit.
‘Stilte! Luistert!’ donderde hij.
‘Kranten, wij willen kranten!’ bleven er een paar roepen. Maar allengs werd het toch stiller en nieuwsgierig keek men naar boven, naar Koning Tobias, die, met de armen over elkaar, wachtte totdat het helse rumoer geheel bedaard zou zijn.
‘Kranten? ~ U wilt kranten?’ riep hij toen met een stem die klonk als een bronzen klok. ~’Goed, ik zal u kranten geven. Mijn oplaag is uitverkocht, maar ik zal de persen laten draaien en draaien, tot een zee van kranten de hele stad overstromen zal. Houdt u nu rustig en ga naar huis! Over een kwartier zullen de eerste pakken van de nieuwe oplaag van de pers komen en over één, twee uur, zal ieder Spitsdakenaar zijn ‘Vette Letter’ hebben!’
‘Hoera, leve ‘De Vette’! ~Hoera!’ En luid joelend, verspreidden de mensen zich langzaam.
Koning Tobias bleef ze niet nakijken, maar holde, vier, vijf treden tegelijk nemend, naar beneden, naar de drukkerij. Klaas Petersen, de chefdrukker en zijn mannetjes waren juist bezig hun overalls uit te trekken.
‘Wacht even, Petersen!’ verzocht de hoofdredacteur. ‘Hier,’ en hij stopte den verbaasden drukker een bankje van vijfentwintig in de hand. ‘Verdeel dit onder elkaar en zet de persen opnieuw aan. Laat ze lopen tot alle papier op is! Kranten moet ik hebben, kranten en nog eens kranten!’
Klaas Petersen tikte met twee vingers aan zijn hoofd. ‘Voor elkaar, chef. ~ Enne….. welbedankt, ook namens de maats!’
Nog geen drie minuten later liepen de zware rotatiepersen opnieuw. Langzaam, sneller, sneller, steeds sneller…….’ (Uit: De zeeslang van Flip Fluit, een journalistiek verhaal van journalisten, Jan Lamers, 1940)
Ten slotte blijkt een ogenschijnlijke klootzak ook eens onverwacht toch een held te zijn. Bij het eerdergenoemde Verenigd Dagblad, de krant in bezettingstijd, is ook plaatsvervangend hoofdredacteur Zandheuvel werkzaam, die in alles laat merken een onvervalst NSB-er te zijn. Hij geniet daarmee het volste vertrouwen van NSB-hoofdredacteur Jonkheer. En ondanks dat ze hem vanwege zijn NSB-lidmaatschap niet vertrouwen, voelen ook de andere redactieleden sympathie voor Zandheuvel. Zeker wanneer deze zich, als Jonkheer is verdwenen, wat minder Duitsgezind opstelt. Tegen het einde van de bezetting en de roman komt Zandheuvel met een verklaring. Hij blijkt niets minder dan een dubbelleven geleid te hebben. Op de redactie was hij Zandheuvel, de wispelturige NSB-er. Maar daarbuiten was hij Van Hoorn, een actieve verzetstrijder, die zich ondermeer bezighield met het verspreiden illegale publicaties.
‘Gespannen hoort Van Hemert al enige uren toe. Nooit, neen nóóit heeft hij kunnen vermoeden, dat er in bezettingstijd zoveel in een redactielokaal gepresteerd kon worden, om den vijand dwars te zitten en het leven te bemoeilijken. ‘…… en alles wat ik van Jonkheer te weten kon komen, rapporteerde ik aan Backer.’ Gaat Zandheuvel verder, ‘ik heb zelfs een poos pal naast Jonkheer gewoond. Ik kon precies zien wie er in- en uitliepen bij hem. En die enveloppe met dat rapport over Backer aan den perschef van de Rijkscommissaris heb ik nooit op de bus gedaan. Want die brief mocht in geen geval in Den Haag aankomen. Toen Jonkheer er mij later naar vroeg, heb ik hem zoet gehouden met de mededeling, dat één der secretaressen van den perschef van de Rijkscommissaris, een zekere juffrouw van Baerle, met wie ik bevriend was, mij gezegd had, dat het rapport in goede orde ontvangen was en dat de zaak tegen Backer voortgang had, maar een juffrouw Van Baerle, meneer Van Hemert, bestònd helemaal niet! En zo waren er talloze dingen. De telefoontjes van de S.D., die voor Jonkheer kwamen, ving ik op en om het vertrouwen van die S.D.-helden te winnen zond ik een brief met nonsensklachten over Backer – ik voerde o.a. aan, dat hij mij uit eigen beweging nooit iets over redactie-aangelegenheden vertelde!! En daarvóór de affaires met Paarlheide, den vroegere politiecommandant van Adorp! U begrijpt hoe wij soms in spanningen hebben geleefd, hoe voorzichtig we te werk dienden te gaan, om ons niet te verraden! Ik heb, om geen argwaan te wekken, met Jonkheer in journalistiek opzicht wel moeten meedoen, maar de doelen van den heer Backer en mij zijn bereikt: géén mensen naar Duitse concentratiekampen en misschien nog erger; géén mensen in de Duitse oorlogsindustrie, om later veelal als wrakken weer naar Holland te komen, als zij tenminste niet door een bom werden getroffen; een ongeschonden bedrijf; géén machines gestolen! Wanneer meer mensen in Nederland zo gehandeld hadden, dan zou er minder leed zijn geweest, meneer Van Hemert!’ (Uit: …En de krant kwam uit!, Roman van een journalist in bezettingstijd, Henri van Putten, 1945)