Bescherm je je bron, wat er ook gebeurt of ben je een marionet van justitie? Deze vraag stond op woensdag 20 december centraal tijdens het ViP-café in het Amsterdams Marionetten Theater. Mediarechtdeskundige Gerard Schuijt, oud NVJ-voorzitter Kees Schaepman en NVJ-secretaris Thomas Bruning gingen het gesprek aan met het publiek. Moet je eigenlijk vertellen wie je bron is als justitie daarom vraagt? Kun je jezelf beroepen op het verschoningsrecht en hoe houd je je rug recht als je met een dergelijke kwestie te maken krijgt?
Simone Paauw
Stel je interviewt iemand die beschikt over interessante geheime informatie over, bijvoorbeeld, gevaarlijke terroristische netwerken. Nadat het interview verschijnt, uiteraard zonder vermelding van de naam van de bron, blijkt justitie erg geïnteresseerd in deze bron. Al snel staan ze op de stoep van de redactie. Wat moet je eigenlijk doen? Meewerken met justitie omdat je zelf ook vindt dat terroristen opgesloten moeten worden? Of juist je kaken stijf op elkaar houden, omdat je anders het vertrouwen van je bron schaadt en, meer in het algemeen, het imago van het journaille in gevaar brengt?
De drie forumleden Schuijt, Bruning en Schaepman stellen unaniem dat je niets moet zeggen tegen justitie, tenzij je er van overtuigd bent dat er mensenlevens op het spel staan. Schuijt legt uit dat sinds 1996 het verschoningsrecht in de Europese rechten van de mens is vastgelegd onder artikel 10 (vrijheid van meningsuiting). Heel belangrijk voor de democratie, want journalisten moeten de maatschappij kunnen informeren over misstanden en soms is het nu eenmaal noodzakelijk om hierbij anonieme bronnen op te voeren. Toch is het verschoningrecht niet vastgelegd in de Nederlandse wet en daarom gebeurt het nog wel eens dat justitie in Nederland in de war raakt en journalisten wil dwingen te getuigen. Getuigen is verplicht in Nederland (behalve voor familieleden, artsen, priesters e.d. en advocaten). Als je weigert, kun je worden gegijzeld.
Een dergelijke gijzeling is natuurlijk tamelijk intimiderend en als je er niet goed op bent voorbereid, is het gemakkelijk om te zwichten onder de druk. Journalisten zijn soms onwetend dat ze niet verplicht zijn om hun mond open te doen. Sommigen zien op tegen een gijzeling, omdat ze ook nog een gezin hebben waar ze rekening mee te houden hebben of omdat ze nog afspraken hebben die dag of week. Bruning: ‘Als het je voor het eerst wordt ‘uitgenodigd’ door de politie kun je het beste de volgende dingen doen: ga niet, of als je wel gaat, neem iemand mee; denk na over of spreek af wat je wilt verklaren; denk vooraf na over de manieren waarop politiemensen je aan het praten proberen te krijgen en hou er rekening mee dat een verhoor intimiderend kan zijn. Je bent niet verplicht iets te zeggen totdat de hoogste rechter in Europa je ertoe dwingt.’ Schaepman vertelt dat hij zelf ook eens een uur is vastgehouden en dat de uiteindelijke schriftelijke verklaring luidde: “Ik verklaar dat ik niets verklaar”. Schaepman: ‘Als journalist moet je natuurlijk wel bestand zijn tegen enig machtsvertoon en het is ook heel belangrijk dat je weet dat de hoofdredactie bij dit soort zaken achter je staat.’
Maar wat als je eigenlijk vindt dat de criminelen, terroristen, fraudeurs of corrupte ambtenaren die je hebt gesproken gewoon de straf moeten krijgen die ze verdienen? Moet je dan justitie de informatie geven waar ze om vragen? Bruning: ‘Je moet je nooit laten inzetten voor een politiezaak, want dan ben je in het vervolg ‘besmet’. Je wordt dan gezien als een verlengstuk van justitie. Op zijn minst moet je verzet plegen. Justitie moet zijn eigen werk gewoon doen.’ Schuijt vult aan: ‘Het gaat er niet om wat jij als individu vindt van je bronnen, ook al vind je ze niet aardig. Het gaat om de informatie voor de samenleving. Deze informatie komt in de knel als je je bronnen prijsgeeft. De journalistiek is niet meer betrouwbaar en dan wordt er geen informatie meer gegeven. Als journalist heb je nou eenmaal een andere rol dan als burger.’ Schaepman: ‘Er is zelfs een periode geweest dat de politie zich voordeed als journalisten. Dat is buitengewoon schadelijk voor de journalistiek en voor de samenleving.’
De NVJ neemt het zeer hoog op als justitie dreigt journalisten in gijzeling te nemen. Recentelijk zette de NVJ zich in voor de journalisten van De Telegraaf en ook is de NVJ nauw betrokken bij de zaak van Spits-verslaggever Koen Voskuil. Voskuil werd in 2000 al gegijzeld omdat hij niet wilde getuigen in de strafzaak tegen Mink K. Nog altijd is hij niet uitgeprocedeerd. Bruning: ‘Bij dit soort principiële zaken zorgt de NVJ voor een heel goede ondersteuning, ook voor student-leden die normaal gesproken geen juridische ondersteuning kunnen krijgen van de NVJ. Zelfs voor niet-leden procederen we desnoods tot in het Europese hof. Het gaat hier om een groter belang.’
Over de wenselijkheid van het verschoningsrecht zijn Schuijt, Schaepman en Bruning het niet helemaal met elkaar eens. Het standpunt van de NVJ is dat het verschoningsrecht ook in de Nederlandse wet moet worden opgenomen, maar Schuijt denkt hier heel anders over: ‘Ik heb daar drie argumenten tegen. Eén: door een wet kun je miskleunen van justitie helaas niet voorkomen. Twee: de beste wet is géén perswet, want het risico is dat bij het ontwerpen daarvan allerlei andere bepalingen worden opgenomen, zoals wie is een journalist. Dat is helemaal niet wenselijk. Drie: we hebben een dergelijke wet helemaal niet nodig.’