Een ander uitgangspunt is geweest dat het niet mijn bedoeling was een nieuw onderzoek te doen naar de persgeschiedenis. Mijn onderzoek is gericht op het beeld van journalisten en de journalistiek in fictieve Nederlandstalige romans in relatie tot de ontwikkelingen in de journalistieke cultuur tussen 1945 en 2005. Mijn eindscriptie geeft geen compleet beeld van de persgeschiedenis en moet daarvoor ook niet worden gebruikt. Lezers die echt graag álles willen weten, verwijs ik naar het boek van Wijfjes en naar de literatuur die ik noem in de bijlagen.
Een aantal zaken heb ik in deze eindscriptie niet benoemd. Ook als ze in zekere mate te maken hebben met het tijdsbeeld. Een voorbeeld is bijvoorbeeld het aantal vrouwen in de journalistiek. Dit aantal is in de loop der jaren flink gestegen. Zo zeer zelfs dat het merendeel van de studenten journalistiek tegenwoordig zelfs vrouw is. Dit is echter een onderwerp dat ik uitgebreid heb besproken in mijn miniscriptie. De belangrijkste conclusies van die scriptie waren dat fictieve journalisten bijna altijd mannen zijn, dat ze voor krant of weekblad werken, dat ze roken en drinken, dat ze vaak een dubbelrol hebben als detective-journalist, dat ze vaak ijdel zijn en dat een groot deel oud en afgeleefd is. Deze typeringen worden in deze eindscriptie hier en daar ook genoemd, maar het is geen hoofdzaak. Toch is het ook niet onbelangrijk. Een kritische lezer kan bijvoorbeeld zeggen dat het vreemd is dat mijn aandacht vooral uitgaat naar ontwikkelingen in het kranten- en weekbladenbedrijf. Dat kan ik alleen maar bevestigen, maar het is dan ook een logische keuze. De fictieve journalisten zijn, op twee na, allemaal werkzaam bij de gedrukte media, daarom heeft het minder zin om de journalistieke ontwikkelingen bij radio, televisie of internet uitgebreid toe te lichten.
Niet alle journalistenromans geven een beeld van de ontwikkelingen in de persgeschiedenis. Sommige romans zijn redelijk tijdloos. Moorden worden immers altijd al gepleegd, mannen gaan al sinds het bestaan van de mensheid vreemd, evenals vrouwen, en een spannende gebeurtenis kan in alle tijden plaatsvinden. Telegrammen hoeven slechts te worden vervangen door e-mails en typemachines door laptops en het verhaal kan nog jaren mee. Toch heb ik voor het verkrijgen van een goed overzicht gebruik gemaakt van alle journalistenromans die ik de afgelopen twee jaar heb verzameld. Niet alle romans die in mijn literatuurlijst staan, worden in deze eindscriptie met citaten genoemd, omdat het dan een eindeloze en deels zinloze opsomming zou worden.
Voor dit onderzoek heb ik 58 romans gelezen van 39 auteurs. Mijn selectiecriteria waren:
a. dat het van oorsprong Nederlandstalige fictieve romans zijn;
b. dat de hoofdpersoon of een ander belangrijke personage journalist is.
Ik heb bewust geen onderscheid willen maken tussen wat men zou kunnen noemen ‘hogere of lagere literatuur’. Niet alleen acht ik mijzelf daartoe niet bevoegd, ook vind ik het onderzoek completer als zoveel mogelijk uiteenlopende romans gebruikt worden. Ieder boek vindt zijn eigen weg naar een zekere doelgroep. Het onderscheid tussen hogere of lagere literatuur is voor dit onderzoek ook niet zo relevant. Mijn boekenlijst heb ik samengesteld aan de hand van de catalogus op de site van de Openbare Bibliotheek Utrecht en nadien zijn er andere uitgaven bij gekomen. Ik wil benadrukken dat mijn verzameling romans verre van compleet is. De oudere romans heb ik deels aangeschaft op boekenmarkten, op rommelmarkten en bij antiquariaten. Dit was een tijdrovende en veelal teleurstellende methode. Pas maanden later kwam ik erachter dat het veel efficiënter en goedkoper was om de romans via allerlei tweedehands boekhandels op internet te bemachtigen. Het was niet mogelijk elk boek aan te schaffen dat ik op mijn verlangenlijstje had staan, omdat niet elk boek ergens te koop werd aangeboden (voorzover ik daarachter kon komen). Ook is het mogelijk dat ik bepaalde uitgaven heb gemist, doordat ik niet op de hoogte was van het bestaan.