Of het werkelijk hard gemaakt kan worden dat journalisten meer drinken en roken dan mensen uit andere beroepsgroepen of dat het puur om een beeld gaat, is een vraag die ik graag in de toekomst nog eens zou willen onderzoeken. Een feit is dat veel van de fictieve journalisten wél veel drinken en roken.1 Het drankgebruik valt in de meeste verhalen overigens meer op dan het gebruik van tabak. De alcoholinname varieert van ongevaarlijke hoeveelheden tot dagelijkse drinkgelagen die ’s morgens bij het opstaan beginnen en diep in de nacht eindigen. Terwijl een enkele journalist ook in bed liggend nog naar de drankfles in het nachtkastje grijpt. De zwaarste alcoholisten zijn Bernard Wesselius, de hoofdpersoon uit De dagen zijn geteld van Max Dendermonde en Lannooy, de hoofdpersoon uit Vijf vadem diep van S. Vestdijk. Zij zijn zover doorgeschoten in hun alcoholgebruik dat ze allebei besloten hebben geen druppel alcohol meer aan te raken. Dit gaat ze echter niet gemakkelijk af en vooral Bernard Wesselius raakt dieper en dieper in de ellende. Maar ook Lannooy maakt bizarre situaties mee die het hem moeilijk maken van de alcohol af te blijven.
‘Ter geruststelling: ik ben zeer zelden dronken. Achteraf vind ik het nog mooi dat ik me van die avond dit nog allemaal herinner. Ik heb het uiteraard allemaal later neergeschreven, iets anders zou niet mogelijk zijn geweest. Hoewel ik een journalist gekend heb, die in de reeds geschetste toestand hele artikelen kon schrijven; al bleken die later totaal onbruikbaar. Een zin als bijvoorbeeld “de kat krabt de krullen van de trap” kwam qua woordverdeling toch altijd perfect uit zijn schrijfmachine. Dus als volgt: “fw uwg uegby fw uej;;rm csb fw yfs+” Hij miste, geloof ik, het echte vingertoppengevoel. Hij schaamde zich er verder niet voor. Als hij dagen later aangeschoten op de nachtdienst zat kon hij die artikelen brullend van de lach voorlezen.’ 2
Het drankgebruik door fictieve journalisten lijkt overigens met het verstrijken der jaren een minder opvallende rol te spelen. Net als het tegenwoordig ondenkbaar lijkt om een volle asbak te produceren in een redactieruimte. Het bezoek aan journalistencafés, komt in de boeken van ruwweg de laatste vijftien jaar minder voor. Fictieve journalisten die hun collega’s en kroegmakkers opzoeken in het café zijn vooral de wat oudere mannen die dit van oudsher gewend zijn. Dit is een ontwikkeling die parallel lijkt te lopen aan de werkelijkheid. Journalistencafés bestaan nauwelijks nog als zodanig. De journalistieke cultuur is verzakelijkt en de journalist (m/v) is in zijn vrije tijd meer gericht op het gezinsleven dan op zijn collega’s.3
Noten
- Ik ben in de boeken geen journalisten tegengekomen die andere vormen van drugs gebruiken. Alleen het gebruik van slaappillen komt voor in: Petry, Yves, De laatste woorden van Leo Wekeman, 2003.
- Uit: Ferdinandusse, Rinus, Naakt over de schutting, blz. 11, 1966
- Bron: De Journalist nr 15/16, 19 augustus 2005, pagina 14-16, ‘Ik had een stukje ijzer in mijn rug en Scheltema was een magneet’, door Paauw, Simone.