De hiervoor genoemde stereotyperingen zijn de opvallendste die ik ben tegengekomen bij het lezen van de journalistenromans. Natuurlijk zijn er nog meer stereotyperingen op te noemen, bijvoorbeeld: de journalist als reiziger, de journalist als historicus, de journalist die zich terugtrekt op het platteland of in het buitenland om te werken aan een boek of een opdracht, de journalist die in de loop van het verhaal steeds meer doordraait en de journalist die teveel betrokken raakt bij het verhaal of de bron van het verhaal. Doordat het telkens maar één of enkele romans betreft, kies ik er voor deze stereotyperingen niet uitgebreid te behandelen. Deze stereotyperingen lijken bovendien minder bepalend voor het beeld dat over het algemeen wordt geschapen van de journalist in de Nederlandstalige fictie. Een verklaring hiervoor kan zijn dat het vak journalistiek niet in iedere roman even sterk naar voren komt. Veelal zijn de fictieve journalisten met heel veel andere dingen bezig en lijkt het feit dat het hoofdpersonage journalist is meer een gegeven dat even wordt vermeld, dan dat de uitvoering van het beroep daadwerkelijk een rol speelt.
Het beroep journalist maakt het makkelijker de hoofdpersoon in een bepaalde situatie verzeild te laten raken. Hoe laat je de hoofdpersoon belanden in een afgelegen buurtschap met alleen mannen en geiten? Door hem, als journalist, een uitnodiging te laten ontvangen voor een interview met een zeer bewonderde kunstenares die bij aankomst verdwenen blijkt. 1 De enige journalistieke nieuwsgierigheid uit zich vervolgens in het lezen van het dagboek van de kunstenares. Of, hoe verklaar je dat een Nederlandse man in de loop der jaren telkens de kassajuffrouw van Théatre de la Victoire, een bioscoop in Parijs, opzoekt, zonder overigens iets met haar te willen beginnen afgezien van vriendschap?2 Je maakt hem buitenlandcorrespondent van een Nederlands dagblad en laat hem zodoende door Europa reizen. Hierbij hij het niet kan laten telkens Parijs aan te doen. In het verhaal komen weinig aspecten van zijn journalistieke bestaan terug, maar des te meer worden het leven van de kassajuffrouw en dat van de hoofdpersoon belicht.
‘”Ah, daar is Thérèse,” riep Florrie uit.“Thérèse, kom gauw hier, dit is mijn grote vriend uit Londen, je weet wel, ik heb je vaak over hem verteld: hij schrijft boeken.”
Ik zat in Londen als correspondent van een van onze Nederlandse dagbladen; de boeken waar Florrie het over had bestonden alleen maar in haar verbeelding. Maar als het beroep van journalist in haar ogen niet eervol genoeg was om er tegenover haar vriendin mee voor den dag te komen, vooruit dan maar.
Thérèse, klein en kwiek, niet onaantrekkelijk en zich daar ook wel van bewust, was zichtbaar onder de indruk: “Ah, monsieur is romancier?”Een impertinent kokette blik. “Liefdesromans?”
“Serieuze boeken,” corrigeerde Florrie haar. “Ook wel liefdesromans, en héél mooie, hoor, maar toch vooral serieuze.
“Mag ik er eens eentje lezen?”
“Ze zijn in het Hollands. Nietwaar, vriend, je hebt niets in een Franse vertaling?”
“Niets, Florrie”3
Ten slotte gaan enkele boeken in op de ontwikkeling van een persoon in de loop van enkele decennia. Hierbij worden ook de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in Nederland belicht. In deze boeken is het feit dat de hoofdpersoon werkt als journalist min of meer bijzaak. Hij is in het verhaal niet of nauwelijks aan het werk en er wordt alleen af en toe melding van het beroep gedaan. In bijvoorbeeld het boek Casino van Marja Brouwers wordt in het eerste hoofdstuk wel vermeld dat Rink de Vilder journalist is en waarom. Ook wordt daarmee een goede verklaring gegeven voor het feit dat De Vilder zich bij aanvang van het verhaal in Cannes bevindt, daar wat neukt met een opgefokt Duits fotomodelletje, vervolgens naar Monte Carlo rijdt en daar letterlijk tegen zijn grote liefde opbotst. Pas op bladzijde 387 zien we De Vilder echt aan het werk wanneer op 11 september 2001 twee vliegtuigen het WTC in New York binnenvliegen.
‘Jarom Voorzanger kwam binnen. Hij vestigde een starre contactlenzenblik op het televisiescherm. “Jullie hadden voor morgen twee binnenlandpagina’s,” zei hij tegen Hans Daamde. “Die mogen we weggooien,” zei Hans.
“Joris Vendel is in West om te kijken hoe de multiculturele samenleving reageert,” zei Voorzanger, “en die reageert nogal onnederlands. Blijkbaar hebben we sommige mensen iets teveel aangemoedigd tot het behoud van hun eigen cultuur. Marokkanen uit de Sahara zijn aan het feestvieren geslagen en ze willen weer eens alle joden dood. Maak wat ruimte voor reacties. Ik zoek het nieuwe mobiele nummer van Ronald te Wigchel, heb jij dat toevallig?”4