De grote dagbladen floreerden en konden hun omvang vergroten. De dagbladen begonnen met diverse bijlagen die vooral in het weekend verschenen. In de bijlagen verschenen grote reportages en achtergrondverhalen. Daarnaast werden ook speciale katernen uitgebracht over kunst, boeken, wetenschap, auto’s en wat dies meer zij. De dagbladen begonnen uiterlijk ook te veranderen. De tijdschriften verschilden steeds meer van de dag- en weekbladen en de invloed van de fotografie groeide sterk. Geïllustreerde tijdschriften kregen te maken met een ongekende groei van de markt. Voor vrijwel ieder interessegebied werd een eigen tijdschrift op de markt gebracht. Van al deze veranderingen werden vooral de opiniebladen het slachtoffer. Een aantal bladen kon niet langer voortbestaan en andere hielden met grote moeite het hoofd boven water.
Vrij Nederland had een oplageverlies van rond de 200.000 in 1978 naar ongeveer 80.000 in 1995. Gedwongen ontslagen volgden als onderdeel van noodzakelijke en ingrijpende maatregelen. De redactie van Vrij Nederland had te kampen met de gevolgen van de te ver doorgevoerde democratisering. Door een overlegcultuur met medezeggenschap voor alle redacteuren bij alle beslissingen ontstonden in deze periode enorme ruzies. De vuile was werd niet buiten gehangen. Hooguit geruchten vonden de weg naar buiten. De verwachtingen bij medewerkers van andere kranten waren dan ook hooggespannen toen redacteur Igor Cornelissen een vermeende sleutelroman uitbracht over journalist Ernst Stempher, die wel erg leek op de auteur zelf. Het resulteerde onder andere in het volgende ‘recensiegedicht’.
I | Igor Cornelissen, zo werd maanden geleden verteld, | D |
G | ging een roman schrijven. Cornelissen, de oude | E |
O | oude ijzervreter, was bezig met een soort quiz- | Z |
R | roman. Iedereen werd nieuwsgierig want de | E |
C | communis opinio was dat het een sleutelroman | N |
O | over de rotzooi bij Vrij Nederland werd. | D |
R | Rob van Gennep sprak de suggestie | E |
N | niet tegen want voor een uitgever | R |
E | effent zo’n gerucht het pad naar winst. Daar heeft V. | V |
L | Lenin, Igors jeugdidool, veel over geschreven. Maar alla, | A |
I | ik ging dus onlangs naar de winkel om de roman | N |
S | snel aan te schaffen. En… wat een flop! | P |
S | sleutelroman? Veel personen zijn herkenbaar, maar zo | O |
E | edel afgeschilderd dat je over all | L |
N | niet veel wijzer wordt van De zender van Polk. 1 | K |
De zender van Polk is inderdaad een sleutelroman geworden, maar stelt de mensen die vooral nieuwsgierig waren naar de perikelen bij Vrij Nederland teleur. Alsof Cornelissen de lezers wil plagen, vertelt hij via zijn hoofdpersoon ook precies waaróm hij geen kijkje in de keuken van ‘zijn krant’ gunt.
‘Stempher reageerde bezorgd. Wat wilde ze nu precies van hem? Tilly wist toch uit al die jaren dat hij bij de krant werkte dat hij met buitenstaanders nooit over problemen van de redactie sprak? Dat was een afspraak waar iedereen zich aan hield. Andere journalisten ergerden zich daar vaak aan, want Stemphers weekblad was uitstekend geïnformeerd over wat er in de perswereld gebeurde, maar het was andere kranten nooit gelukt een inside-verhaal over het weekblad te componeren. En reken maar dat ze het geprobeerd hadden! Ze deden het nog! Van Zuylen die jarenlang muziekmedewerker aan Stemphers blad was geweest, vertelde hem wel eens dat Leo Vullings, die hem had moeten opvolgen bij de krant, nog altijd ‘materiaal verzamelde’. Hij was na een korte proeftijd door de muziekredactie afgewezen en sindsdien zon hij op wraak. Hij had, liet hij overal horen, een ‘aardig dossiertje’ over het weekblad klaarliggen. Het bevatte, daar twijfelde Stempher niet aan, alleen maar de brief waarin de redactie hem had laten weten verder geen prijs te stellen op zijn bijdragen.
Stempher probeerde Tilly uit te leggen dat hij haar echt niet kon helpen. Ze probeerde hem te chanteren: nu was er helemaal niemand meer die achter haar stond, er was toch al niemand die van haar hield, ze was alleen, wat moest er van haar sleutelroman terecht komen?
Stempher probeerde haar te overtuigen dat de situatie bij het weekblad minder romantisch of als ze dat wilde, minder explosief was dan de buitenwereld dacht. Natuurlijk waren er fricties. Er was soms een heftige competentiestrijd. Stempher dacht zelf wel eens dat het vroeger beter was geweest. Toen had je journalisten die het een hele eer vonden in het weekblad te mogen schrijven. Nu begonnen ze direct al naar salarisschalen en vakantiedagen te informeren nog voor ze waren aangenomen. Maar meestal waren die kleine aanvaringen uitstekend opgelost. Dat was niet in laatste plaats aan de hoofdredacteur te danken, die over veel mensenkennis beschikte, als het moest moedig knopen doorhakte en nooit iets van zijn voorkeuren of antipathieën liet blijken.
Tilly Turksma was niet overtuigd. Ook bij het weekblad moest de democratisering wel op een puinhoop zijn uitgelopen, dat kon niet anders.
“Eigenlijk zou dat zo moeten zijn,” zei Stempher, “het is alleen niet zo.”
“Dat komt nog wel,” antwoordde Tilly, die op dat moment het laatste woord wilde hebben en treurig voor zich uit staarde.’ 2