De periode 1960 tot 1980 wordt meestal gedefinieerd als de jaren zestig. De jaren zestig als periode wordt door historici qua tijdsduur vaak verschillend gedefinieerd. Sommige wetenschappers vinden dat de jaren zestig nooit zijn opgehouden, maar zeker wat betreft de voor de jaren zestig typerende journalistieke ontwikkelingen is er sprake van een omslagpunt vanaf ongeveer 1980. Over journalisten van de jaren zestig bestaat vooral het beeld van geëngageerde journalisten die vooral uit waren op het onthullen van allerlei maatschappelijke misstanden, van schrijvende journalisten die hun neus ophaalden voor journalisten die waren overgelopen naar de televisie en van journalisten die nog onwennig, maar ook enthousiast hun weg zochten in de ontzuilde media.
De kritische generatie, geboren tussen 1945 en 1955, ook wel de babyboomers genoemd, begon aan het begin van de jaren zestig maatschappelijke invloed te krijgen. Ook de media veranderden hierdoor duidelijk. Deze veranderingen vonden met name plaats op het gebied van de journalistieke ethische code. Ook kreeg het beeldmateriaal een steeds grotere rol in de journalistiek, waarbij met name de televisie steeds belangrijker werd. Ook trad de ontzuiling in de media op. Een proces waar journalisten gretig aan meewerkten. Journalisten en redacties maakten zich los van de stevige invloed van de partijtop en de kerken. De komst van televisie in Nederland zorgde er tevens voor dat ook kranten en weekbladen zich moesten vernieuwen. De journalistiek professionaliseerde en om aan de behoefte vanuit het krantenbedrijf aan beter opgeleide journalisten te kunnen voldoen, werd in 1966 de eerste School voor de Journalistiek geopend in Utrecht.