De jaren vijftig worden in de literatuur meestal aangeduid als de periode van 1945 tot ongeveer 1965. Deze periode begon voor journalisten, die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog al werkzaam waren geweest, met perszuiveringen. De legale ‘foute’ kranten mochten niet meer verschijnen, tenzij ze een vergunning hadden gekregen van een zuiveringscommissie. Deze kranten omzeilden dit vaak door het maken van een doorstart onder een andere naam. Ook journalisten die voor deze foute kranten hadden gewerkt, kregen veelal een beroepsverbod voor een bepaalde tijd opgelegd.
In de roman Het Dagboek van Adriaan Venema uit 1990 komt een duidelijk beeld naar voren van een journalist/dichter die tijdens de bezetting blijft werken voor een legale krant in Breda. Venema schreef de roman naar aanleiding van zijn onderzoek Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Opvallend is dat de hoofdpersoon, Engel, al aan het begin van de bezettingstijd twijfelt over welke houding te kiezen. Te lang blijft hij bij de krant, een keuze die na de oorlog door velen als ‘fout’ werd gezien, hoewel het merendeel van de journalisten deze keuze destijds maakten. Om zijn fouten te maskeren schrijft Engel een verzonnen dagboek, waarmee hij uiteindelijk de zuivering doorstaat en hij zelfs enig aanzien verwerft.
‘”En de krant?” vroeg Engel. “Als jij vindt dat we ons niet bij dat gilde moeten aansluiten omdat we daar na de oorlog problemen mee kunnen krijgen, wat zullen ze dan later zeggen van ons, omdat we zijn blijven doorwerken bij een krant die al fout is? Jouw krant is fout, mijn krant is niet veel beter. Wat zeggen ze daar dan van?”
“Wie moet daar wat van zeggen,” zei Haakman zorgeloos.
“De journalisten. De mensen die bij de krant zijn weggegaan.”
“De meeste journalisten hebben boter op hun hoofd,” zei Haakman, “en dat handjevol journalisten dat is weggegaan, who cares? Ze schrijven hun verhaaltjes in gestencilde blaadjes, maar wie kent hun namen? Als de oorlog voorbij is, komen ze met hangende pootjes terug, let maar op. De macht blijft toch bij de directies van de kranten.”
“Toch kun je niet weten,”zei Engel.
Haakman keek in zijn koffie.
“Ach,” zei hij, “misschien heb je wel een beetje gelijk en komt er een dag dat je ook maar beter bij de krant weg had kunnen gaan. Maar dan moet het nog wat duidelijker worden dat de Duitsers binnen afzienbare tijd gaan verliezen. Waar moet ik anders in de tussentijd van leven?”
“Maar wat is duidelijker?”
“Dat moet iedereen voor zichzelf weten,” zei Haakman beslist. “Voor mij zal doorslaggevend zijn of Amerika mee gaat doen, net als in de Eerste Wereldoorlog. Als Amerika erbij betrokken raakt, dan is het voor Duitsland afgelopen. Dan zijn de keuzes voor jou en mij veel gemakkelijker. Het nu gaat voorbij, het straks moet nog komen. Investeren in je eigen toekomst, daar gaat het in deze oorlog om. Iedereen investeert, zelfs de nazi’s. Alleen kunnen ze het niet helpen dat ze van die slechte investeerders zijn. Of ze zijn slecht voorgelicht, dat kan ook nog”. Hij begon onbedaarlijk te lachen.’ 1
Ook in En de krant kwam uit! uit 1945 van Henri van Putten blijft de krant gewoon legaal doorgaan. Meteen na de bevrijding stopt deze krant met verschijnen. Daarmee stopt helaas ook het verhaal dat een tamelijk geromantiseerd beeld geeft van de legale krant onder bezettingstijd.
De voormalig ondergrondse kranten kregen de gebouwen en de faciliteiten van de inmiddels verboden kranten. Jeanne Roos, journaliste van Het Parool schrijft daarover in een jubileumboek van Het Parool:
‘Toen de Canadezen waren binnengetrokken, heb ik me gemeld op de tweede etage van het Telegraafgebouw. Het was er een drukte van belang van komende en gaande mensen van wie ik er niet een kende, behalve de man die me had aangenomen in dat huis aan de Amstel. Hij stond te praten met twee Amerikaanse oorlogscorrespondenten in uniform en bleek Frans Goedhart te zijn, alias Pieter ’t Hoen, de stichter van het illegale Parool. De vrouw met de rode kralen vond ik terug in een vertrekje achter in de gang bij een kacheltje, waarop een grote pan stond te pruttelen met soep of “meat and vegetables” uit de blikjes die we van de geallieerden kregen.’2
Naar schatting 115 illegale kranten zetten de stap naar een legaal bestaan en veroverden in eerste instantie een sterke positie. Na een goede start, nam het succes echter vaak snel weer af. Rond 1950 waren er nog ongeveer twintig verzetskranten over. Een aantal van deze kranten was inmiddels gefuseerd met kranten die tijdens de bezetting legaal waren blijven verschijnen. Abonnees waren ondertussen massaal teruggegaan naar de kranten die ze ook voor de oorlog al lazen.
Heel jammer is dat er, voor zover ik na kan gaan, geen romans zijn verschenen over de illegale verzetskranten in de bezettingsperiode. Latere fictieve journalisten laten zich een enkele keer voorstaan op een verzonnen of aangedikt verzetsverleden, maar échte verhalen over die periode zijn er niet. Misschien wilden auteurs niet pocherig overkomen?