In januari 2006 had ik, na anderhalf jaar voorbereiding en onderzoek mijn miniscriptie, Wie is de fictieve journalist?, afgerond. Voor deze miniscriptie deed ik onderzoek naar het beeld van journalisten in de Nederlandstalige fictie. In die scriptie heb ik, naar aanleiding van vijftig romans, de verschillende typeringen en vooral stereotyperingen van fictieve journalisten 1 behandeld. Het was een interessant en erg leuk onderwerp om te onderzoeken en eigenlijk had ik nog lang niet alles gezegd over fictieve journalisten. Daarom koos ik ervoor het onderwerp verder uit te diepen in mijn eindscriptie voor mijn opleiding Journalistiek. Een nieuwe invalshoek was natuurlijk gewenst en zeker niet moeilijk te bedenken.
Het was mij tijdens mijn eerdere onderzoek opgevallen dat de journalistenromans soms ook een aardige kijk geven op het tijdsbeeld ten tijde van het verschijnen of van de periode waarin het verhaal zich afspeelt. Het leek me interessant om uit te zoeken hoe het beeld van journalisten en de journalistiek in Nederlandstalige fictieve literatuur gerelateerd is aan de ontwikkelingen in de journalistiek. Mijn verzameling fictieve journalistenromans beslaan echter de periode 1945-2005. Ver over de helft van die periode ben ik geboren, dus over een groot deel van dat tijdsbeeld kan ik helemaal niet oordelen, laat staan dat ik er iets nuttigs over zou kunnen zeggen als ik alleen de romans als uitgangspunt zou gebruiken. Daarom ben ik op zoek gegaan naar meer bronnen.
Eén van de uitgangspunten is geweest dat fictieve romans geen enkele waarheidgehalte hoeven te bevatten. Het is immers niet voor niets fictie. De auteur heeft alle vrijheid gehad om het hele verhaal uit zijn duim te zuigen. Tijdens mijn eerdere onderzoek voor mijn miniscriptie ontdekte ik echter dat 13 van de 35 auteurs geen journalistieke achtergrond hadden. De 22 auteurs met journalistieke achtergrond waren op het moment van het schrijven van de romans vaak zelfs nog volop actief als journalist2. Grote kans dus dat de eigen ervaringen als inspiratiebron zijn gebruikt voor de verhalen. Om na te gaan of bepaalde gebeurtenissen uit de romans overeenkwamen met de ontwikkelingen in de journalistiek door de jaren heen of een overeenkomstig tijdsbeeld lieten zien, heb ik twee verschillende soorten bronnen aangeboord. Enerzijds heb ik mij gestort op de vakliteratuur en -lectuur op het gebied van de journalistiek. Voor het verkrijgen van een algemeen beeld over de persgeschiedenis vanaf de jaren vijftig heb ik veel gebruik gemaakt van het boek Journalistiek in Nederland 1850-2000 van Huub Wijfjes 3. Wijfjes geeft een heel uitgebreid en duidelijk overzicht over de ontwikkelingen in de journalistiek en dat heeft mij erg geholpen. Naast het standaardwerk van Wijfjes heb ik ook andere literatuur gebruikt, welke in de voetnoten en in de bijlagen nader worden gespecificeerd.
Anderzijds ben ik naar het Letterkundig Museum in Den Haag gegaan om alle recensies van alle romans op te vragen, te kopiëren en naderhand thuis te bestuderen. De analyse van deze recensies alleen al zou een mooie scriptie kunnen opleveren, daarom heb ik ze in dit onderzoek alleen daar gebruikt waar ze echt illustratief waren voor een bepaalde ontwikkeling. Toch zeggen de recensies veel over de romans, zeker omdat de schrijfsels van of over (fictieve) collega-journalisten waarschijnlijk extra kritisch worden bekeken. Daar waar het bovendien een sleutelroman betreft, (een roman waarin een ‘ware’ gebeurtenis wordt verteld en waarbij bestaande personen een andere, soms erg doorzichtige, naam dragen) of daar waar het vermoeden bestaat dat het om een sleutelroman gaat, is de journalistieke wereld waarschijnlijk des te nieuwsgieriger naar de realiteitswaarde. Vooral wanneer het er op lijkt dat er met modder gegooid gaat worden. Slechts enkele romans zijn, voor zover ik na kan gaan, nooit gerecenseerd. Waarom dit nooit gebeurd is, zou ook een studie waard kunnen zijn. Werd bijvoorbeeld Miss America van Nathalie Huigsloot niet gerecenseerd omdat het een gemene pesterij aan het adres van RTL-verslaggever Max Westerman leek, of was de kwaliteit van het verhaal dusdanig slecht dat het geen recensie waard was?
Noten
- In deze scriptie gebruik ik geregeld de term ‘fictieve journalist’ om de personages in roman met het beroep journalist aan te duiden. Ook gebruik ik de term ‘journalistenromans’ om de woorden ‘romans waarin de hoofdpersoon journalist is’ te kunnen vermijden. Naar mijn mening maken deze termen mijn tekst minder gecompliceerd.
- Zie voor meer achtergrondinformatie over de auteurs: bijlage 3
- Wijfjes, Huub, Journalistiek in Nederland 1850-2000, beroep, cultuur en organisatie, 2004