Hij is een detective (deel twee)

Vanzelfsprekend kan de auteur van fictie zijn personages alles laten doen voor het verhaal en dit mag zo onrealistisch zijn als de auteur maar wenst. Zo wordt Rutger Lemming, de pennenvrucht van Rinus Ferdinandusse, in ieder verhaal minstens twee keer ernstig in elkaar geslagen of beschoten en wordt hij geregeld ontvoerd of anderszins bedreigd. Toch ontsnapt hij even vaak weer op miraculeuze wijze, vindt hij ‘toevallig’ bijna elk lijk dat in de boeken voorkomt om het vervolgens veelal te verzwijgen voor de politie met het doel tijd te winnen en de verdenking niet op zichzelf te laden. Bovendien treft hij geregeld de leukste gewillige meisjes. En Jeff Marckus, de journalist uit het boek De klusjesman van Peter de Zwaan, heeft zijn eigen vrouw en per ongeluk zijn drieling laten omkomen bij een gasexplosie van het eigen huis. Hij raakt vervolgens betrokken bij de criminele activiteiten van een schoonmaakbedrijf en moet zijn handen vuil maken om niet zelf achter de tralies te verdwijnen. 1

‘Het huisje was donker en de gordijnen dicht, zowel beneden als boven. Met mijn plastic schuifje kreeg ik het slot zonder moeite open. De deur naast de living had geen raam of matglazen ruimte, dus ik knipte het licht aan, en wandelde op mijn gemak rond. Een boekenkast en een tijdschriftenmand, die ik beide vluchtig doorzocht.
Er bonkte iets boven mijn hoofd. De lamp die aan de zoldering hing, een metalen ring met daarin artistiek vervormd glas, rinkelde zachtjes. Ik was in twee stappen bij de kamerdeur en deed het licht uit. Ik opende de deur. Er was licht bovenaan de trap. Tegenover de kamerdeur was nog een deur, ik stak de gang over en stond in de w.c.
Voetstappen op de trap boven me.
“Hans? Ben je daar?”
Ik zocht in het donker het haakje en liet dat voorzichtig in het oogje glijden. De vrouw liep nu door de gang. Ik hoorde haar het licht in de kamer aanknippen. “Hans?” Ze was weer in de gang en keek nu kennelijk in de keuken. Daarna bewoog de kruk onder mijn hand.
“Hans? Ben je op de w.c.?” Ze rukte aan de deur. “Ben je alweer bezopen. Of nog steeds? “
Ze had van nature een sarcastische stem of ze had het voortreffelijk aangeleerd. Of moeten aanleren. “Sta je alles weer onder te kotsen? Zak, doe het licht aan, dan zie je tenminste welke kant je op moet. Ze moesten je ophangen, dat is de enige manier om jouw keel dicht te houden.” Ze trapte tegen de deur. “Doe open, dan kan ik je helpen.”
Ik deed het licht aan en knielde daarna voor de pot en maakte een paar braakgeluiden.
Ze stond stil te wachten, dus ik herhaalde het. “Ellendeling,” riep ze. “Als je al ’s een keer thuiskomt, dan is het als een beest. Je gaat maar in je eigen kamer slapen. Ik wil niet naast een beerput liggen. Lor!” Ze stampte de trap weer op en smakte een deur achter zich dicht.
Ik zette me op de bril en dacht na. Boven mijn hoofd hing een elastieken draad dwars over de ruimte gespannen en daaraan hingen aan witte koordjes doorzichtige plastic mappen. In de mappen zaten vellen papier met daarop komische krantenknipsels. “Boekbespreking uit de Barneveldse Courant, 15 sept. ‘67” stond boven die welke ik naar beneden trok. “Leestijd 3½ minuut.” Ik las 3½ minuut. Daarna braakte ik nog maar eens, trok door, knipte het licht uit, deed mijn schoenen uit en liep op kousevoeten voorzichtig naar boven.
Ik vond zonder moeite de deur van de achterkamer. Ik zag de vage omtrek van het raam, het rook muf naar boeken en veel rook. Ik deed de deur achter me op slot en deed het licht aan. Een blauw glazen bol aan het plafond wierp een bedenkelijk licht naar beneden. Voor het raam stond een bureau vol met kranten en papieren. Ik deed de bureaulamp aan en ging zitten. Links van me, op een uitgeschoven plank, stond een kleine schrijfmachine. Ik begon voorzichtig alle laden open te trekken.
In de onderste lade links dacht ik dat ik vond wat ik zocht. In een grote, nauwelijks sluitende map zat een manuscript. Het verhaal van de senator stond op het eerste vel. Een ophefmakende zedenroman, die het leven op het Binnenhof niets ontziend bloot legt.
In het manuscript dat ik van Kleet had gekregen had deze ondertitel er niet bijgestaan. Ik las een paar stukken. Het leek op elkaar, dit manuscript en dat wat ik bewerkt had. Ik keek nog verder in de la. Er lag nog een manuscript. “Het verhaal van de senator.” Het leek me een goed gemaakte fotokopie van de eerste.
Er werd zacht op de deur geklopt. “Hans, ben je daar? Hoe gaat het nu met je?” Ze fluisterde nu vanwege de kinderen. “Doe open.”
Ik bleef doodstil zitten.
“Toe nou, Hans!” Ik bedacht dat als ik Hans was geweest, dat ik opengedaan zou hebben, met een traan in mijn keel. Nu bleef het een halve minuut stil, de vrouw achter de deur, ik achter het bureau.
“Nou, klootzak,” zei ze toen ruw, “als je oorlog wilt, dan is het ook oorlog. Krijg de pest maar.’ De deur van de andere kamer viel achter haar dicht. Ik keek uit het raam of het zin had me daaruit te laten zakken, maar ik zag kleine miezerige tuintjes met opmerkelijk hoge schuttingen. Het was het beste dat ik mijn rol verder speelde. Ik nam de mappen onder mijn arm, deed mijn schoenen weer aan, deed het licht uit, haalde diep adem, telde tot drie, gooide de deur open en rende de trap af. Voor ik het huis verliet schreeuwde ik naar boven: “Stik!”’2

Lees verder →

Noten

  1. Overigens is Jeff Marckus niet de enige fictieve journalist die zijn vrouw vermoord heeft. Ook Pierre, de journalist uit de novelle Interview van Theodor Holman, gebaseerd op de gelijknamige film, blijkt zijn vrouw te hebben vermoord.
  2. Uit: Ferdinandusse, Rinus, De terugkeer van Rutger Lemming, (omnibus), hierin: De brede rug van de Nederlandse maagd, blz. 650-652, 1968