3.1 Nostalgie

Vanaf de jaren tachtig ontstond een grote reeks van fusies in de dagbladwereld. Deze fusies waren groter en ingrijpender dan een eerdere golf in de jaren zestig. Er heerste ongerustheid over de pluriformiteit op de dagbladmarkt. Maar door de ontzuiling lieten de kranten een grotere interne pluriformiteit zien. In één krant kon men meerdere opinies over hetzelfde onderwerp aantreffen, waardoor de lezers toch breed geïnformeerd werden, zonder meerdere kranten te hoeven lezen. Als gevolg van die fusies konden redacties bovendien relatief groot blijven. Ook al bleven de oplagecijfers bij sommige dagbladen onverminderd dalen. Een voorbeeld is dagblad Het Parool dat onder de vleugels van de Volkskrant bij PCM met bijna een halvering van de oplage toch op een hoog kwaliteitsniveau kon blijven doorgaan. De Volkrant, NRC Handelsblad en De Telegraaf groeiden enorm. Zodanig zelfs dat verhuizen naar ruimere en modernere kantoorpanden in buitenwijken of nieuwe slaapsteden onvermijdelijk werd. Hoewel de verhuizingen vrij rustig verliepen, hadden die een grote invloed op de journalistieke wereld in Amsterdam. De Nieuwezijdsvoorburgwal was eerder dé krantenstraat van Amsterdam geweest. De journalisten hadden gezamenlijk vele uren doorgebracht in de kroegen die vlakbij de redacties gelegen waren. In Luizen in de Pels, het jubileumboek uit 1984 naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van de Nederlandse Vereniging van Journalisten is een weemoedig artikel over de Amsterdamse ‘Fleetstreet’ opgenomen.

‘Op de zware funderingen van Het Vrije Volk rust nu het Sonesta Hotel, de gebouwen van De Standaard en De Tijd zitten vol kantoren, het gebouw van het Handelsblad herbergt krakers, in dat van De Telegraaf zijn de Bowling Nieuwezijds en de Parking Nieuwezijds te vinden, in het koepelgebouw van Concordia waar de Volkskrant zat, is de kunstuitleen ondergebracht en op de hogere verdiepingen wonen mensen in luxe appartementen, in het voormalige Gerzon-gebouw op no. 303 kunnen de laatste dagbladactiviteiten aan de Nieuwezijds worden waargenomen, want daar zit de Amsterdamse redactie van het NRC-Handelsblad. Op het laatste adres van Trouw vindt men het Nova Hotel. Het ANP verhuisde begin 1982 naar de Jodenbreestraat. Polen is afgebrand. Suisse ook. Café Scheltema is wat verloren achtergebleven aan een nogal stille straat die intussen is verrijkt met een vrije trambaan.’ 1

Vooral voor oudere journalisten was het moeilijk wennen aan de nieuwe, commerciëlere journalistieke cultuur. Zij vonden de lichtere en vlottere stijl van jongere journalisten een doorn in het oog. Aan de kwaliteit van het werk van de jongere collega’s werd getwijfeld. Commercie werd vaak gezien als gelijkwaardig aan sensatie en dus als onbetrouwbaar. Voor de jongere journalisten was het echter heel vanzelfsprekend zich meer aan de wens van de consument aan te passen. Zo ontstond bijvoorbeeld het infotainment-genre; nieuws verpakt in een entertainend jasje. Als gevolg van de verschillende zienswijzen ontstond er, meer dan ooit, een kloof tussen de verschillende generaties journalisten. Ook in de romans met journalisten als hoofdpersoon komt dit naar voren. Vanaf de jaren tachtig zijn de hoofdpersonen van romans vaak oudere journalisten die met weemoed terugkijken op de periode dat ze nog snel en succesvol waren. Ook zetten ze zich af tegen de jongere journalisten die in hun ogen te weinig kwaliteit leveren en te weinig respect hebben voor het buitengewoon goede aanzien dat de oude rotten vroeger hadden. Zelf zien de oude journalisten niet in dat het vooral vergane glorie betreft. Ook Koos Tak, de creatie van Rijk de Gooijer en Eelke de Jong uit de jaren tachtig, kijkt met heimwee terug naar vroeger.

‘Om half elf streek Koos Tak, vast medewerker aan het zaterdagbijvoegsel van het onafhankelijke dagblad De Tijdgeest, met een cassetterecorder over z’n schouder neer in café Scheltema aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam. Vroeger was dit het trefpunt van journalisten maar sinds het vertrek van de grote landelijke dagbladen naar de industriewijken, had een ander soort publiek zich over Scheltema ontfermd, voornamelijk bestaande uit leerlingen van een pedagogische academie en een enkele kraker.
Toch kon het nog wel eens gebeuren dat hij er een oudere collega uit de roemruchte jaren van weleer aantrof – evenals Koos aangetrokken door plotseling opflakkerende gevoelens van nostalgie. Wat hadden ze hier destijds gelachen!
Nog zag hij voor zich hoe Galekop, een van de brutaalste persfotografen uit die jaren, met zijn broek op zijn enkels en een wc-rol in zijn hand van het toilet kwam. “Veeg jij mijn kont eens af!” had Galekop tegen Appie Scheltema gezegd, die hem daarop bij zijn lurven had gepakt en op straat gegooid. Buiten had Gaekop nog geroepen: “Zeker omdat ik een blanke ben.” Het hele café rolde van zijn stoel van het lachen en Appie had niet anders kunnen doen dan hem weer binnenlaten.
Met een glimlach om zijn lippen bij de herinnering betrad Koos het schemerige etablissement. Gelukkig! Bij het raam ontwaarde hij twee wapenbroeders: Herman Weesjes en Frits van Drommelen, op dit vroege uur al achter de pils. Zowel Weesjes als Van Drommelen waren al geruime tijd met pensioen, maar de eerste schreef nog altijd tv-kritieken voor een paar provinciale bladen en Van Drommelen recenseerde incidenteel een misdaadroman in een gratis huis-aan-huisblad. Ook fungeerde de laatste nog wel eens als jurylid bij de uitverkiezing van het café van de week voor een horecablad, wat hem, gezien zijn chronische dorst, goed uitkwam.’2

Niet alleen in de jaren tachtig kijken oudere journalisten terug op de goede oude tijd. Ook in het nieuwe millennium wordt teruggekeken. Dat zelfs de journalistenromans een rol spelen bij deze aanvallen van heimwee illustreert het volgende citaat van tekenaar Peter van Straaten, die aangeeft zich journalist te voelen, uit De Journalist:

‘Maarja, de echt grote persoonlijkheden zijn er niet zoveel meer. En het archetype Koos Tak is volgens mij ook uitgestorven. Ik denk dat Martin van Amerongen de laatste Koos Tak was, ik bedoel; een beetje zo flodderig hè. Want Martin was natuurlijk wél een kei. Ik weet niet of dat soort journalisten nog bestaat. Ik geloof het niet. Dat is verbijsterend, treurig. Helaas heb ik geen idee hoe we wat dat betreft het tij in journalistiek Nederland moeten keren.’3

Lees verder →

Noten

  1. Amerongen, Martin van, Blokker, Jan, Run, Herman van, red., Luizen in de pels, honderd jaar journalistiek in Nederland, 1984, pagina 15
  2. Uit: Gooijer, Rijk de, Jong, Eelke de, De eenzame oorlog van Koos Tak, een humoristische zedenschets uit de wereld van de journalistiek, 1983, pagina 25
  3. Uit: De Journalist, Bakker Marco, Ik voel me journalist, nummer 6, 25 maart 2005, pagina 34-35