2.3 Verandering van beroepshouding

Verslaggevers hielden zich voorafgaand aan de jaren zestig bij hun berichtgeving vooral bezig met de vragen: wie, wat, waar, wanneer en hoe. Door zich slechts op deze vragen te richten, stelden journalisten zich uitermate objectief op. Een beroepshouding waar journalisten in die tijd prat op gingen. Persoonlijke elementen hoorden in de journalistiek niet thuis en werden daarom ook zoveel mogelijk gemeden.

In de jaren zestig maakten journalisten zich een nieuwe beroepshouding eigen. Er werd van uitgegaan dat berichtgeving nooit volledig objectief kon zijn, omdat de woorden altijd werden opgeschreven door subjectieve personen in subjectieve omstandigheden. De eigen gevoelens, het referentiekader en de beleving gaven altijd bewust of onbewust een zekere kleur aan het artikel. Journalisten moesten zich ervan bewust zijn dat zij door hun berichtgeving een zekere macht hadden, omdat het volk via de media kennis opdeed over de actualiteit. Verwezen werd bijvoorbeeld naar het door ‘objectieve’ journalisten verzwijgen van de gruwelijkheden van de Vietnam-oorlog. Journalisten moesten juist het subjectieve niet vermijden, maar het expliciet gebruiken in hun artikelen. Ze gingen in het vervolg daarom juist óók op zoek naar de ‘waaromvraag’.

‘We reden over het Harinxmakanaal en begonnen allebei te denken aan de situatie die we zouden aantreffen. De dingen die ze me zo rustig had zitten vertellen, hadden me aan het denken gezet. Was ik hiervan eerder op de hoogte geweest, wie weet zou ik me dan tegenover Vink anders hebben gedragen. Vreemd dat die mensen, waar je automatisch je stekels voor opzette, vaak in wezen zo kwetsbaar bleken te zijn.
Uit deze gedachtengang werd ik weggerukt door Alma Vink, die haar eigen gedachten was gevolgd. Ze vroeg wat Wam eigenlijk wilde en ik zei het haar: “Een spetter van een verhaal. Uw verslaggever voor u aan het front gesneuveld.”
“Denk jij dan dat het iets met zijn werk te maken heeft?”
“Wam denkt het. Voor ons allemaal.”
“Onzin,” zei ze scherp. “Zoek het maar in zijn privéleven. Al die liefjes.”
“Je bedoelt dat er een vent jaloers geworden is?”
“Of een vrouw natuurlijk.”
“Ach dat is waar ook. Het jaar van de vrouw is nog niet afgelopen.”
We lachten allebei. Er was in die paar uur een zekere vertrouwelijkheid tussen ons ontstaan. Autorijden heeft iets.’ 1

In de romans van Koos van Zomeren, die verschenen in 1977, 1978 en 1979 komt dat beeld van veranderende objectiviteit terug. De hoofdpersonen gaan na opzienbarende moorden niet alleen op zoek naar de ‘wie-vraag’, maar vooral ook naar het ‘waarom’. In Collega Vink vermoord gaat journalist Ed van Es natuurlijk op zoek naar de moordenaar, maar zeker ook naar het verhaal áchter de moord. Zou een werkelijk objectieve journalist er ondertussen voor waken niet al te betrokken te raken bij de personen die een zekere rol spelen in deze zaak, Ed van Es krijgt een intieme verhouding met de weduwe die uiteindelijk de moordenares zelf blijkt te zijn. De moord blijkt een soort wanhoopsdaad. Waar tegenstanders van de ‘nieuwe subjectiviteit’ al voor vreesden, gebeurt. De ontknoping van de moordzaak wordt sensationeel als hoofdartikel in het weekblad gebracht, met alle gevolgen van dien. Van Es heeft aan het einde van het verhaal wel last van enige gewetenswroeging, maar de sprong vooruit op de salarisschaal, de vooraanstaande positie op de redactie en de aandacht van alle andere kranten en weekbladen laat hij uiteindelijk toch zwaarder wegen.

Lees verder →

Noten

  1. Zomeren, Koos van, Collega Vink vermoord, 1977, pagina 18-19